Swartz, Manning en MegaUpload: de angstige overheid

We are among you… And we are manySoms begrijp ik mezelf niet. Waarom hield ik in november mijn hart vast voor een overwinning van Mitt Romney bij de Amerikaanse verkiezingen, en was ik opgelucht dat Obama zijn tweede termijn won? Eigenlijk geen idee. Want de president die op het moment van schrijven zijn her-inauguratie viert, is op een aantal terreinen geen haar beter dan zijn voorganger, de geminachte George W. Bush.

De staat hoort geen onbeperkte macht te hebben. De Amerikanen zijn sociaal en economisch zo liberaal zijn en moeten niets van staatsbemoeienis hebben. Maar nu houden ze hun monden gesloten bij een aantal ernstige aantastingen van de burgerrechten, waaraan Obama geen einde heeft willen maken.

Neem Bradley Manning, de soldaat die ervan verdacht wordt de bron te zijn achter Wikileaks. De omstandigheden waaronder hij nu al bijna drie jaar vast zit, zonder dat hij is veroordeeld, hebben tot internationale protesten geleid. Aan dovemansoren gericht.

Neem MegaUpload, de NieuwZeelandse website voor het delen van bestanden, die zonder vorm van proces door de FBI uit de lucht werd gehaald, en waarvan de eigenaren maandenlang vast hebben gezeten. Onterecht, naar het oordeel van de NieuwZeelandse rechter. De FBI had geen spoor van bewijs.

Of neem Aaron Swartz, de programmeur en strijder voor het vrije internet, die door justitie werd vervolgd wegens onder andere het inbreken op computers van het MIT. Swartz wilde wetenschappelijke documenten uit MIT’s bibliotheek vrij beschikbaar maken. Diefstal, meende de aanklager, en dreigde met dertig jaar cel. Swartz kon de druk niet aan en pleegde begin deze maand zelfmoord.

Er is een oppervlakkige overeenkomst tussen deze zaken, en eentje die dieper gaat. De oppervlakkige overeenkomst is de veel te grote vrijheid die de Amerikaanse justitie heeft om aanklachten in te dienen en vervolging in te stellen.

De diepere overeenkomst: een Amerikaanse overheid die doodsbenauwd is om de controle kwijt te raken over het internet. Ik kan het niet beter zeggen dan de Guardian gisteren deed in een commentaar:

What has happened, in fact, is that governments which since 9/11 have presided over the morphing of their democracies into national security states have realised that the internet represents a truly radical challenge to their authority, and they are absolutely determined to control it. They don’t declare this as their intention, of course, but instead talk up “grave” threats – cybercrime, piracy and (of course) child pornography – as rationales for their action. But, in the end, this is now all about control.

Foto: Randi Scott via Compfight

Regel #1: leg je afwezigheid uit

Weinig geblogd de laatste tijd; en als het erop aankomt, ook weinig getwitterd. Dat is het probleem met publiceren op het internet. Als je daarmee eenmaal begint, of het nu een volwaardig blog is als dit of een microblog als Twitter, dan is het ook wel zaak om dat met enige regelmaat bij te houden. Gelukkig biedt het internet ook de oplossing voor dit probleem: als je dan eenmaal een rustig  momentje vindt, gebruik je dat meteen om je afwezigheid uit te leggen. In mijn geval is het simpel: ik ben in januari met een groot project bezig geweest (een training voor 80 redacteuren van een regionale krant) dat een groot deel van de maand opslokte; en ook de perikelen rondom het VKBlog namen een flink aantal uren in beslag. En ik heb de afgelopen weken een paar duizend kilometers gemaakt om bij bedrijven en instellingen op bezoek te gaan die behoefte hebben aan een sparring partner om even mee te brainstormen over nieuwe producten en ideeën.

Vorige week kreeg ik een freelance journalist op bezoek die voor de Groene Amsterdammer een stuk wilde schrijven over de teloorgang van het VKBlog. Zijn interview deed me eraan denken dat ik als Hoofd Online en eindverantwoordelijke voor dat mooie sociale netwerk hetzelfde heb meegemaakt (alhoewel ik toen nog niet twitterde en veel minder actief aan het bloggen was). Als je professioneel of zakelijk betrokken bent bij een sociaal netwerk, dan is dat feitelijk een 24-uursbaan die ook je vakanties en weekends in beslag neemt. Voor de bloggers zelf is het een hobby, die soms, toegegeven, behoorlijk uit de hand kan lopen. Misschien doe ik er ooit nog een doekje over open, maar laat ik het voor nu houden bij de observatie dat ik behoorlijk wat  verslavingen heb zien ontstaan. En als je als beheerder niet onmiddellijk reageert op een vraag of een probleem oplost, deug je onmiddellijk niet.

Natuurlijk is dat ook de weeffout geweest bij het VKBlog: het feit dat de hele constellatie gewoon veel te afhankelijk was van de inzet van slechts enkele personen. Maar het punt dat ik wil maken is simpelweg: als je zakelijk publiceert via het internet, moeten langere periodes van absentie zoveel mogelijk worden vermeden. Lukt dat niet, dan moet je je verklaren. Want als je dat niet doet, dan verwaarloos je het publiek dat je in de loop van de tijd hebt opgebouwd.

Het internet maakt ons slimmer dan ooit

 

Het internet maakt ons slimmer dan ooit
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb er eerlijk gezegd wel een beetje last van: als ik de computer gebruik, word ik snel afgeleid. Je bent een document aan het lezen, stuit op een opvallende passage, en wil dat even controleren op het internet. Wat googlen, een enkele hyperlink volgen… voordat je het weet, ben je een uur verder en ligt je documentje nog steeds op je te wachten.
Als ik mij echt moet concentreren, doe ik het anders. Ik ga op de bank zitten met mijn papieren, pen en schriftje erbij: ouderwets onderstrepen en aantekeningen maken. Het document is in een mum van tijd doorgewerkt, en ik ben trots dat ik de computer even links heb laten liggen.
Volgens Nicholas Carr is deze ervaring niet uniek. Deze journalist maakte vooral naam met een artikel uit 2008 in The Atlantic onder de titel ‘Is Google making us stupid?’  – Maakt Google ons dom? De vraag stellen is hem beantwoorden. Hij werkte zijn these verder uit in een boek dat eerder dit jaar uitkwam: The shallows, letterlijk: De ondiepten, en herhaalde zijn stelling nog eens in een artikel in de Daily Telegraph, vorige week. Zijn voornaamste argument: de manier waarop wij het internet gebruiken zorgt ervoor dat de bedrading in onze hersenen wordt omgeleid. Het internet maakt het ons moeilijk ons te concentreren en werkelijk door te denken op moeilijke concepten en lastige teksten. Wij springen van feit naar feitje en kopiëren wat we tegenkomen. We slaan al die min of meer samenhangende feitjes op in onze breinen, waardoor er minder ruimte is voor werkelijk originele en creatieve gedachten. We blijven hangen aan de oppervlakte en vinden het steeds moeilijker de diepte in te duiken.
Nou is kritiek op nieuwe media verre van nieuw.  Volgens Plato vond Socrates geschreven teksten helemaal niks, want door de dingen op te schrijven zou het geheugen van de mensen maar aangetast worden. En bovendien zouden de lezers de kunst van het argumenteren verleren, want ze zouden de uitgeschreven tekst maar al te vaak voor zoete koek slikken.
En het is waar: als een nieuwe techniek voor een al bestaande taak wordt uitgevonden, wordt de oude techniek al snel helemaal opzij geschoven – inclusief de unieke esthetiek die aan de oude techniek kleefde. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, ging de kunst van het illumineren, het verluchtigen van manuscripten met prachtige miniaturen, zo goed als verloren. Met de opkomst van televisie verdween het hoorspel van de radio. 
Maar radio als medium zelf is verre van dood; en het theater noch de bioscoop hebben aan populariteit ingeboet sinds de opkomst van televisie. Het vertellen van en het luisteren naar verhalen is nog net zo populair als in de tijden van Socrates, toen de oude Grieken zich op het dorpsplein verzamelden om de muze te horen zingen van de avonturen van Odysseus. De manier waarop wij die verhalen tot ons nemen – letterlijk: tot een deel van onszelf maken – is inderdaad veranderd.
Maar zijn we daar slechter van geworden? Maakt het internet ons werkelijk dommer? Dat het internet onze manier van denken verandert, wil ik graag accepteren. Maar niet elke verandering is een verslechtering. Tot voor kort dachten we dat nieuwe ideeën, innovatie en technologische uitvindingen meestal het gevolg waren van het noeste nadenken van een enkel hoogbegaafd individu. Recente boeken van auteurs als Kevin Kelly, Clay Shirky en Steven Johnson duiden er juist op dat deze creativiteit veel vaker het gevolg is van de uitwisseling van ideeën binnen een netwerk. Binnen de meeste bedrijven zijn de koffieautomaat en de pantry de kraamkamers van innovatie. En wat is het internet anders dan een groot netwerk? Zo beschouwd maakt het internet ons niet dommer – integendeel. We waren nooit eerder zo slim.

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb er eerlijk gezegd wel een beetje last van: als ik de computer gebruik, word ik snel afgeleid. Je bent een document aan het lezen, stuit op een opvallende passage, en wil dat even controleren op het internet. Wat googlen, een enkele hyperlink volgen… voordat je het weet, ben je een uur verder en ligt je documentje nog steeds op je te wachten.

Als ik mij echt moet concentreren, doe ik het anders. Ik ga op de bank zitten met mijn papieren, pen en schriftje erbij: ouderwets onderstrepen en aantekeningen maken. Het document is in een mum van tijd doorgewerkt, en ik ben trots dat ik de computer even links heb laten liggen.

Volgens Nicholas Carr is deze ervaring niet uniek. Deze journalist maakte vooral naam met een artikel uit 2008 in The Atlantic onder de titel ‘Is Google making us stupid?’  – Maakt Google ons dom? De vraag stellen is hem beantwoorden. Hij werkte zijn these verder uit in een boek dat eerder dit jaar uitkwam: The shallows, letterlijk: De ondiepten, en herhaalde zijn stelling nog eens in een artikel in de Daily Telegraph, vorige maand. Zijn voornaamste argument: de manier waarop wij het internet gebruiken zorgt ervoor dat de bedrading in onze hersenen wordt omgeleid. Het internet maakt het ons moeilijk ons te concentreren en werkelijk door te denken op moeilijke concepten en lastige teksten. Wij springen van feit naar feitje en kopiëren wat we tegenkomen. We slaan al die min of meer samenhangende feitjes op in onze breinen, waardoor er minder ruimte is voor werkelijk originele en creatieve gedachten. We blijven hangen aan de oppervlakte en vinden het steeds moeilijker de diepte in te duiken.

Nou is kritiek op nieuwe media verre van nieuw.  Volgens Plato vond Socrates geschreven teksten helemaal niks, want door de dingen op te schrijven zou het geheugen van de mensen maar aangetast worden. En bovendien zouden de lezers de kunst van het argumenteren verleren, want ze zouden de uitgeschreven tekst maar al te vaak voor zoete koek slikken.

En het is waar: als een nieuwe techniek voor een al bestaande taak wordt uitgevonden, wordt de oude techniek al snel helemaal opzij geschoven – inclusief de unieke esthetiek die aan de oude techniek kleefde. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, ging de kunst van het illumineren, het verluchtigen van manuscripten met prachtige miniaturen, zo goed als verloren. Met de opkomst van televisie verdween het hoorspel van de radio. 

Maar radio als medium zelf is verre van dood; en het theater noch de bioscoop hebben aan populariteit ingeboet sinds de opkomst van televisie. Het vertellen van en het luisteren naar verhalen is nog net zo populair als in de tijden van Socrates, toen de oude Grieken zich op het dorpsplein verzamelden om de muze te horen zingen van de avonturen van Odysseus. De manier waarop wij die verhalen tot ons nemen – letterlijk: tot een deel van onszelf maken – is inderdaad veranderd.

Maar zijn we daar slechter van geworden? Maakt het internet ons werkelijk dommer? Dat het internet onze manier van denken verandert, wil ik graag accepteren. Maar niet elke verandering is een verslechtering. Tot voor kort dachten we dat nieuwe ideeën, innovatie en technologische uitvindingen meestal het gevolg waren van het noeste nadenken van een enkel hoogbegaafd individu. Recente boeken van auteurs als Kevin Kelly, Clay Shirky en Steven Johnson duiden er juist op dat deze creativiteit veel vaker het gevolg is van de uitwisseling van ideeën binnen een netwerk. Binnen de meeste bedrijven zijn de koffieautomaat en de pantry de kraamkamers van innovatie. En wat is het internet anders dan een groot netwerk?

Zo beschouwd maakt het internet ons niet dommer – integendeel. We waren nooit eerder zo slim.

 

Jezus gebruikte geen Google

 

Jezus gebruikte geen Google
Zullen we de geschiedenis even herschrijven?
In den beginne was het Woord en het woord was God. God had drukpers noch internet nodig, maar hij voelde zich wel alleen, en dus kwam de mens.
De mens bleek de behoefte te hebben  om het woord van God nog sneller te verspreiden, dus schiep hij de drukpers.
Maar de drukpers leidde tot een steeds grotere behoefte aan informatie. Woorden gingen heen en vermenigvuldigden zich. Het lezen volstond niet langer; de mens voelde een nieuwe nood. Hij wilde niet langer alleen woorden lezen, maar zelf ook woorden schrijven en aan een zo breed mogelijk publiek kenbaar maken. Zo schiep hij het internet.
En nu is er het internet, en het Woord verspreidt zich veel sneller dan zelfs God den Heere zich in den beginne kon indenken. Dat roept de vraag op die ReadWriteWeb zich deze week stelde: waar zou Jezus nu naar zoeken als hij aan het Googlen ging?
ReadWriteWeb (www.readwriteweb.com), toonaangevend in het signaleren van belangwekkende trends op het web, zocht drie gespecialiseerde zoekmachines op met een religieuze achtergrond. Jewogle (www.jewogle.com) doet het voor mensen die het joodse geloof aanhangen, Seekfind (seekfind.org)  is geïnspireerd door de bijbel, en ImHalal (www.imhalal.com) richt zich op islamieten. Als zoektermen gebruikte de organisatie begrippen die in de drie godsdiensten als controversieel kunnen worden beschouwd: termen als homoseksualiteit, evolutie en Justin Beaver.
Voordat u verder leest, ben ik benieuwd of u kunt raden welke van de drie sites het meest nauwkeurig Google (gebruikt als controle-zoekmachine) benaderde.
Ik had het in ieder geval fout; Imhalal bleek het meest nauwgezet. Jewogle richt zich vooral op joodse persoonlijkheden en is eigenlijk als zoekmachine niet serieus te nemen. Seekfind – nou ja, die zoekmachine is ongeveer zo bekrompen als het hoofd van de Vaticaanse geloofsleer. Een zoektocht op de term sadomasochisme levert de bezoeker een stortvloed aan sites op die geen woorden genoeg hebben om deze neiging te veroordelen als een ziekelijke en zondige afwijking. Imhalal daarentegen verwijst zelfs, behalve naar wikipedia, door naar pornosites. Daarbij staat keurig vermeld dat de inhoud van deze sites ‘haram’ (verboden volgens de islamitische leer) zou kunnen zijn. Kijk, daar heb ik wat aan als ik, als overtuigd islamiet, op zoek ben naar informatie voor mijn scriptie over seksuele diversiteit.
Minstens zo instructief als het artikel op ReadWriteWeb zelf zijn de reacties onder het verhaal. Overtuigde christenen halen de auteur over de hekel en verwijten hem dat hij goedkope effecten najaagt. Hij had moeten zoeken op ‘vrede’ en ‘liefde’ – dan had-ie pas mooie resultaten gekregen. Grappig vind ik vooral dat deze christelijke reacties het betoog van de auteur versterken. De christenen zoeken de waarheid alleen in eigen kring en verketteren alles wat daarbuiten gebeurt.  Imhalal daarentegen praktiseert een openheid en tolerantie die ver uitstijgt boven wat we van de meeste landen met islamitische regimes gewend zijn.
Het artikel en zijn reacties versterken de les van het open internet: mensen zijn vooral op zoek naar bevestiging van hun (voor-)oordelen. Alles wat niet strookt met de eigen bevindingen, wordt zwart gemaakt. De christen die Seekfind gebruikt, zal niet snel aan het twijfelen worden gebracht.  Hij heeft aan één Woord genoeg – al het overige (dus eigenlijk het hele internet) kan hem gestolen worden. En Jezus? Die zocht niet. Die had al gevonden.

 

Zullen we de geschiedenis even herschrijven?

In den beginne was het Woord en het woord was God. God had drukpers noch internet nodig, maar hij voelde zich wel alleen, en dus kwam de mens.

De mens bleek de behoefte te hebben  om het woord van God nog sneller te verspreiden, dus schiep hij de drukpers.

Maar de drukpers leidde tot een steeds grotere behoefte aan informatie. Woorden gingen heen en vermenigvuldigden zich. Het lezen volstond niet langer; de mens voelde een nieuwe nood. Hij wilde niet langer alleen woorden lezen, maar zelf ook woorden schrijven en aan een zo breed mogelijk publiek kenbaar maken. Zo schiep hij het internet.

En nu is er het internet, en het Woord verspreidt zich veel sneller dan zelfs God den Heere zich in den beginne kon indenken. Dat roept de vraag op die ReadWriteWeb zich deze week stelde: waar zou Jezus nu naar zoeken als hij aan het Googlen ging?

ReadWriteWeb, toonaangevend in het signaleren van belangwekkende trends op het web, zocht drie gespecialiseerde zoekmachines op met een religieuze achtergrond. Jewogle doet het voor mensen die het joodse geloof aanhangen, Seekfind is geïnspireerd door de bijbel, en ImHalal richt zich op islamieten. Als zoektermen gebruikte de organisatie begrippen die in de drie godsdiensten als controversieel kunnen worden beschouwd: termen als homoseksualiteit, evolutie en Justin Beaver.

Voordat u verder leest, ben ik benieuwd of u kunt raden welke van de drie sites het meest nauwkeurig Google (gebruikt als controle-zoekmachine) benaderde.

Ik had het in ieder geval fout; Imhalal bleek het meest nauwgezet. Jewogle richt zich vooral op joodse persoonlijkheden en is eigenlijk als zoekmachine niet serieus te nemen. Seekfind – nou ja, die zoekmachine is ongeveer zo bekrompen als het hoofd van de Vaticaanse geloofsleer. Een zoektocht op de term sadomasochisme levert de bezoeker een stortvloed aan sites op die geen woorden genoeg hebben om deze neiging te veroordelen als een ziekelijke en zondige afwijking. Imhalal daarentegen verwijst zelfs, behalve naar wikipedia, door naar pornosites. Daarbij staat keurig vermeld dat de inhoud van deze sites ‘haram’ (verboden volgens de islamitische leer) zou kunnen zijn. Kijk, daar heb ik wat aan als ik, als overtuigd islamiet, op zoek ben naar informatie voor mijn scriptie over seksuele diversiteit.

Minstens zo instructief als het artikel op ReadWriteWeb zelf zijn de reacties onder het verhaal. Overtuigde christenen halen de auteur over de hekel en verwijten hem dat hij goedkope effecten najaagt. Hij had moeten zoeken op ‘vrede’ en ‘liefde’ – dan had-ie pas mooie resultaten gekregen. Grappig vind ik vooral dat deze christelijke reacties het betoog van de auteur versterken. De christenen zoeken de waarheid alleen in eigen kring en verketteren alles wat daarbuiten gebeurt.  Imhalal daarentegen praktiseert een openheid en tolerantie die ver uitstijgt boven wat we van de meeste landen met islamitische regimes gewend zijn.

Het artikel en zijn reacties versterken de les van het open internet: mensen zijn vooral op zoek naar bevestiging van hun (voor-)oordelen. Alles wat niet strookt met de eigen bevindingen, wordt zwart gemaakt. De christen die Seekfind gebruikt, zal niet snel aan het twijfelen worden gebracht.  Hij heeft aan één Woord genoeg – al het overige (dus eigenlijk het hele internet) kan hem gestolen worden. En Jezus? Die zocht niet. Die had al gevonden.

 

 

Justitie, handen af van de vrijheid van het woord

 

Justitie, handen af van de vrijheid van het woord
Een nieuw hoofdstuk kan worden opengeslagen in het boek van een betuttelende, zelfs bemoeizuchtige overheid. Het ministerie van Justitie is lekker bezig. Eerst baarde demissionair minister Hirsch Ballin al opzien met zijn voorstel voor een nieuwe wet om computercriminaliteit te bestrijden. Belangrijk onderdeel van die wet is dat het Openbaar Ministerie (de overheid dus) zonder tussenkomst van de rechter websites uit de lucht kan halen.
Justitie heeft kennelijk al een soort voorschotje genomen op deze wet. De Koninklijke Bibliotheek is namelijk bezig om alle krantenarchieven uit de Nederlandse persgeschiedenis digitaal toegankelijk te maken. Een loffelijk streven, omdat het archief veel toegankelijker wordt en dus historisch onderzoek veel gemakkelijker zal maken. Maar het departement van Hirsch Ballin heeft de KB gewaarschuwd om NSB- en andere nazi-getinte publicaties uit de Tweede Wereldoorlog (zoals Volk en Vaderland en Storm) uit de archieven te houden. Het ministerie zegt dat  een ijverige officier van justitie de KB zou kunnen aanklagen wegens het verspreiden van strafbare uitingen. De KB beraadt zich op dit moment over wat haar te doen staat. Deze maand belegt ze een bijeenkomst met een aantal experts om mogelijke vervolgstappen te onderzoeken.
Op het media-weblog Rethinking Media stelt projectmanager Edwin Klijn van de KB dat het betwiste materiaal ‘in principe’ beschikbaar zal worden gesteld. De KB zal haar besluit mede laten afhangen, stelt Klijn, van het ‘draagvlak’ dat onder deze experts wordt gemeten. Hij voegt eraan toe dat de Koninklijke Bibliotheek  zo compleet mogelijk wil zijn. ‘We willen geen inhoudelijk oordeel geven.’
Mein Kampf, het boek waarin Hitler probeerde zijn gedachtengoed uiteen te zetten, is in Nederland nog steeds verboden. Zo’n verbod is langzamerhand een anachronisme geworden, in een tijd waarin elektronische verspreiding van wat voor materiaal dan ook kinderspel is geworden (en het soms ook is!). Het betreffende wetsartikel (137e, Wetboek van Strafrecht) staat overigens de publicatie van overigens materiaal dat aanzet tot haat wel toe voor ‘zakelijke doeleinden’. Dat lijkt me tevens de  uitweg voor de KB, wiens motieven overwegend wetenschappelijk zijn.
Los van deze praktische overweging zijn er twee principiële bezwaren aan te voeren tegen de waarschuwing van het ministerie van Justitie. Het is in Nederland gebruikelijk dat de rechterlijke macht alleen achteraf toetst of een publicatie al dan niet rechtmatig is. Daarvoor is een hele goede reden: toetsing vooraf, inclusief een eventueel verbod, riekt erg naar censuur. Justitie heeft kennelijk een signaal willen afgeven, maar het is een sein dat heel goed als een dreigement opgevat kan worden. Niet handig.
Het tweede principiële bezwaar is dat het moeilijk is een grens te trekken van wat wel en niet strafbaar is, en dat deze grens bovendien continu verschuift. Het antisemitisme van Hitler was vijftig jaar eerder gemeengoed in Nederland, vooral in confessionele kringen. Mogen we nog kennis nemen van de geschriften waarin slavernij wordt vergoelijkt met een verwijzing naar het minderwaardige karakter van de zwarte medemens?  Frank van Vree stelt in de Groene Amsterdammer de terechte vraag of straks ‘alle geschriften met nú strafbare opvattingen’ moeten worden geweerd.
Het is raden naar de motieven van de minister. De vrijheid van meningsuiting is onder Hirsch Ballin nog niet echt in gevaar gekomen. Maar zijn gedrag past wel in het patroon van iemand die dit grondrecht eerder een lastig verschijnsel vindt dan een heilig principe waarvoor gestreden moet worden.

Een nieuw hoofdstuk kan worden opengeslagen in het boek van een betuttelende, zelfs bemoeizuchtige overheid. Het ministerie van Justitie is lekker bezig. Eerst baarde demissionair minister Hirsch Ballin al opzien met zijn voorstel voor een nieuwe wet om computercriminaliteit te bestrijden. Belangrijk onderdeel van die wet is dat het Openbaar Ministerie (de overheid dus) zonder tussenkomst van de rechter websites uit de lucht kan halen.

Justitie heeft kennelijk al een soort voorschotje genomen op deze wet. De Koninklijke Bibliotheek is namelijk bezig om alle krantenarchieven uit de Nederlandse persgeschiedenis digitaal toegankelijk te maken. Een loffelijk streven, omdat het archief veel toegankelijker wordt en dus historisch onderzoek veel gemakkelijker zal maken. Maar het departement van Hirsch Ballin heeft de KB gewaarschuwd om NSB- en andere nazi-getinte publicaties uit de Tweede Wereldoorlog (zoals Volk en Vaderland en Storm) uit de archieven te houden. Het ministerie zegt dat  een ijverige officier van justitie de KB zou kunnen aanklagen wegens het verspreiden van strafbare uitingen. De KB beraadt zich op dit moment over wat haar te doen staat. Deze maand belegt ze een bijeenkomst met een aantal experts om mogelijke vervolgstappen te onderzoeken.

Op het media-weblog Rethinking Media stelt projectmanager Edwin Klijn van de KB dat het betwiste materiaal ‘in principe’ beschikbaar zal worden gesteld. De KB zal haar besluit mede laten afhangen, stelt Klijn, van het ‘draagvlak’ dat onder deze experts wordt gemeten. Hij voegt eraan toe dat de Koninklijke Bibliotheek  zo compleet mogelijk wil zijn. ‘We willen geen inhoudelijk oordeel geven.’

Mein Kampf, het boek waarin Hitler probeerde zijn gedachtengoed uiteen te zetten, is in Nederland nog steeds verboden. Zo’n verbod is langzamerhand een anachronisme geworden, in een tijd waarin elektronische verspreiding van wat voor materiaal dan ook kinderspel is geworden (en het soms ook is!). Het betreffende wetsartikel (137e, Wetboek van Strafrecht) staat overigens de publicatie van overigens materiaal dat aanzet tot haat wel toe voor ‘zakelijke doeleinden’. Dat lijkt me tevens de  uitweg voor de KB, wiens motieven overwegend wetenschappelijk zijn.

Los van deze praktische overweging zijn er twee principiële bezwaren aan te voeren tegen de waarschuwing van het ministerie van Justitie. Het is in Nederland gebruikelijk dat de rechterlijke macht alleen achteraf toetst of een publicatie al dan niet rechtmatig is. Daarvoor is een hele goede reden: toetsing vooraf, inclusief een eventueel verbod, riekt erg naar censuur. Justitie heeft kennelijk een signaal willen afgeven, maar het is een sein dat heel goed als een dreigement opgevat kan worden. Niet handig.

Het tweede principiële bezwaar is dat het moeilijk is een grens te trekken van wat wel en niet strafbaar is, en dat deze grens bovendien continu verschuift. Het antisemitisme van Hitler was vijftig jaar eerder gemeengoed in Nederland, vooral in confessionele kringen. Mogen we nog kennis nemen van de geschriften waarin slavernij wordt vergoelijkt met een verwijzing naar het minderwaardige karakter van de zwarte medemens?  Frank van Vree stelt in de Groene Amsterdammer de terechte vraag of straks ‘alle geschriften met nú strafbare opvattingen’ moeten worden geweerd.

Het is raden naar de motieven van de minister. De vrijheid van meningsuiting is onder Hirsch Ballin nog niet echt in gevaar gekomen. Maar zijn gedrag past wel in het patroon van iemand die dit grondrecht eerder een lastig verschijnsel vindt dan een heilig principe waarvoor gestreden moet worden.

 

 

Miljard bloemen op internet

Herbert Blankesteijn veegt de vloer aan met mijn observatie dat de vrijheid van internet wordt bedreigd door een drietal ontwikkelingen die naar mijn idee met elkaar samenhangen.

Allereerst noemt hij het een gotspe dat de vrijheid om muziek en games te downloaden een basisvoorwaarde is voor de creativiteit op internet. Of dat illegaal gebeurt of niet, doet naar mijn idee niet wezenlijk ter zake. Waar het om gaat is dat de vrije beschikking over bronmateriaal wel degelijk een basisvoorwaarde is voor het creëren van mashups. Internet had nooit zo snel zo groot kunnen worden (niet als fysieke infrastructuur, en evenmin als ‘concept’ in de hoofden en harten van zijn gebruikers) als deze vrijheid niet had bestaan. Muziek, teksten, animaties, filmpjes: dat er op het internet een miljard bloemen bloeien, is voor een groot deel te danken aan de tamelijk onbelemmerde uitwisseling van bits en bytes. Dat er in dit landschap ook veel onkruid welig tiert, is een ander verhaal.

Blankesteijn heeft gelijk als hij beweert dat er van alles en nog wat tot het wezen van internet wordt verklaard. Zoveel zielen, zoveel gedachten. Maar hij hanteert wel een heel benauwde definitie door internet te beperken tot ‘dat wat je overhoudt als de techniek zich aanpast aan de wet’ en de economische wetmatigheden hun loop hebben. Hij miskent daarmee het bijzondere karakter van de techniek van het internet, die voor een deel economische wetmatigheden op hun kop heeft gezet (sla er The Long Tail en Free nog maar eens op na), en voor een ander deel de wetgever dwingt om  bestaande wetten en regels, onder andere over privacy en copyright, nog eens goed tegen het licht te houden.

Het internet kan op veel manieren gedefinieerd worden; en een van die manieren is door te wijzen op het wezenlijk vrije karakter ervan. Blankesteijn suggereert een tegenspraak door te wijzen op een vroegere karakterisering van mij: dat het internet wordt gekenmerkt door de onderlinge verbanden zoals die gestalte krijgen in links. Ik begrijp niet hoe hij daarin een tegenstelling kan ontdekken – ik ben een vader, maar ook een zoon en een broer en een echtgenoot. Je kunt al die dingen tegelijk zijn.

In een wereld zonder netneutraliteit moeten nieuwkomers een extra barrière overwinnen – wie zich geen toegang kan veroorloven tot de snelweg, maar zich vanwege de kosten moet beperken tot binnenwegen, heeft bij voorbaat al een bijna onoverbrugbare achterstand. Zou een wereld zonder monopolisten als Google en Facebook een hel zijn? Nee, integendeel. Wie meer stukken van me heeft gelezen, weet dat ik veel kritiek op deze molochs heb. Maar waar het om draait is dat deze ondernemingen hun monopolie kunnen bestendigen als nu de spelregels zouden worden veranderd. En daarmee heb ik een groot probleem.

Vrijheid op internet in gevaar

Vrijheid op internet in gevaar
Hoe vrij is het internet eigenlijk? Op dit moment genieten gebruikers van het internet nog in grote lijnen van dezelfde mogelijkheden als altijd. Tieners mogen gekraakte games downloaden of mp3’tjes van het net plukken. Volwassenen boeken er hun vakantie of bestellen het nieuwste boek van Dan Brown. Dankzij die vrijheid is het web een bron van creativiteit en economische groei geworden.
Toch is het maar de vraag of deze speelruimte nog lang zo onbegrensd zal blijven. Overheden en grote bedrijven doen hun best om muren op te bouwen. Daarvoor voeren zij een hele reeks aan argumenten aan, die teruggebracht kunnen worden op twee fundamentele tegenstellingen. Overheden willen de ruimte verkleinen met het een beroep op de veiligheid. Het bedrijfsleven, vooral de creatieve industrie, wil de vrijheid inperken met een beroep op intellectueel eigendom en copyrights die geschonden worden. Onder dit debat ligt nog een andere vraag, die met name bij grote mediabedrijven en internetproviders een rol speelt: hoe kunnen we de consument meer laten betalen voor het gebruik van het internet?
Deze week werd bekend dat India, de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië bepaalde diensten van de smartphones  van Blackberry willen verbieden. Deze diensten maken gebruik van een geavanceerd systeem om verkeer over internet te versleutelen. De geheime diensten van deze landen vrezen dat ze niet in staat zullen zijn de codes te kraken die criminelen en terroristen gebruiken.
Een tweede voorbeeld komt uit eigen land, waar de stichting Brein, die opkomt voor de belangen van copyrighthouders (auteurs en componisten, ofwel de uitgevers en de muziekindustrie) heeft aangekondigd dat ze mogelijk aangifte gaat doen tegen mensen die software en muziek downloaden van het internet.  Brein had geëist dat een aantal internetproviders de toegang zouden afsluiten tot populaire download-sites zoals Pirate Bay. Zij weigerden dat, deels omdat zij dit in strijd achtten met hun fundamentele taak: toegang verschaffen tot internet. Het behoort niet tot de taak van providers om controle uit te oefenen op de inhoud van de websites. De rechter gaf hun gelijk; waarop Brein aankondigde dat het mogelijk zijn pijlen zou gaan richten op individuele downloaders.
En dan is er nog de lobby in Washington, waar telefoon- en kabelmaatschappijen een lobby voeren om het internet opnieuw in te richten. Zij pleiten voor de bouw van een twee-sporensysteem: een boemellijntje waar het gebruik van internet relatief goedkoop zou blijven, en een hoge-snelheidslijn waar de gebruiker met enorme snelheden overheen zoeft. Voor dat privilege dient hij dan wel extra te betalen, natuurlijk. De beste manier, zeggen ondernemingen als Amazon en AT&T, om de belangen van de consument te beschermen.
Het wezen van het internet is zijn neutraliteit. Het net is een informatiedrager,  precies als papier. Zeer efficiënt en democratisch, dat wel, daarom is het juist zo populair geworden. Maar alleen in de meest ontaarde dictaturen wordt de informatieverspreiding op papier beknot. Zonder de fundamentele vrijheid die we op het web kennen zouden Youtube of Twitter niet zijn ontstaan, want al in de kiem gesmoord door een rechtszaak over patenten, copyrights, of gekeeld door een bemoeizuchtige overheid. Als ook maar een van de bedreigingen werkelijkheid wordt, zullen we geen nieuwe Googles, Facebooks of Amazons meer zien ontstaan.

Hoe vrij is het internet eigenlijk? Op dit moment genieten gebruikers van het internet nog in grote lijnen van dezelfde mogelijkheden als altijd. Tieners mogen gekraakte games downloaden of mp3’tjes van het net plukken. Volwassenen boeken er hun vakantie of bestellen het nieuwste boek van Dan Brown. Dankzij die vrijheid is het web een bron van creativiteit en economische groei geworden.

Toch is het maar de vraag of deze speelruimte nog lang zo onbegrensd zal blijven. Overheden en grote bedrijven doen hun best om muren op te bouwen. Daarvoor voeren zij een hele reeks aan argumenten aan, die teruggebracht kunnen worden op twee fundamentele tegenstellingen. Overheden willen de ruimte verkleinen met het een beroep op de veiligheid. Het bedrijfsleven, vooral de creatieve industrie, wil de vrijheid inperken met een beroep op intellectueel eigendom en copyrights die geschonden worden. Onder dit debat ligt nog een andere vraag, die met name bij grote mediabedrijven en internetproviders een rol speelt: hoe kunnen we de consument meer laten betalen voor het gebruik van het internet?

Deze week werd bekend dat India, de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië bepaalde diensten van de smartphones  van Blackberry willen verbieden. Deze diensten maken gebruik van een geavanceerd systeem om verkeer over internet te versleutelen. De geheime diensten van deze landen vrezen dat ze niet in staat zullen zijn de codes te kraken die criminelen en terroristen gebruiken.

Een tweede voorbeeld komt uit eigen land, waar de stichting Brein, die opkomt voor de belangen van copyrighthouders (auteurs en componisten, ofwel de uitgevers en de muziekindustrie) heeft aangekondigd dat ze mogelijk aangifte gaat doen tegen mensen die software en muziek downloaden van het internet.  Brein had geëist dat een aantal internetproviders de toegang zouden afsluiten tot populaire download-sites zoals Pirate Bay. Zij weigerden dat, deels omdat zij dit in strijd achtten met hun fundamentele taak: toegang verschaffen tot internet. Het behoort niet tot de taak van providers om controle uit te oefenen op de inhoud van de websites. De rechter gaf hun gelijk; waarop Brein aankondigde dat het mogelijk zijn pijlen zou gaan richten op individuele downloaders.

En dan is er nog de lobby in Washington, waar telefoon- en kabelmaatschappijen een lobby voeren om het internet opnieuw in te richten. Zij pleiten voor de bouw van een twee-sporensysteem: een boemellijntje waar het gebruik van internet relatief goedkoop zou blijven, en een hoge-snelheidslijn waar de gebruiker met enorme snelheden overheen zoeft. Voor dat privilege dient hij dan wel extra te betalen, natuurlijk. De beste manier, zeggen ondernemingen als Amazon en AT&T, om de belangen van de consument te beschermen.

Het wezen van het internet is zijn neutraliteit. Het net is een informatiedrager,  precies als papier. Zeer efficiënt en democratisch, dat wel, daarom is het juist zo populair geworden. Maar alleen in de meest ontaarde dictaturen wordt de informatieverspreiding op papier beknot. Zonder de fundamentele vrijheid die we op het web kennen zouden Youtube of Twitter niet zijn ontstaan, want al in de kiem gesmoord door een rechtszaak over patenten, copyrights, of gekeeld door een bemoeizuchtige overheid. Als ook maar een van de bedreigingen werkelijkheid wordt, zullen we geen nieuwe Googles, Facebooks of Amazons meer zien ontstaan.

De gouden eeuw van internet

John Dvorak, columnist van het Amerikaanse computermagazine PCMag.com, denkt dat de ‘gouden eeuw’ van internet voorbij is. Het internet gaat ten onder aan porno en spam. Bezorgde regeringen gaan voor ons uitmaken welke sites we wel en niet mogen bezoeken; bedrijven blokkeren hele sectoren van het internet om zo hun personeel het bezoeken van nazi- en porno-sites te verbieden.

Volgens Dvorak zal een combinatie van ‘maatregelen van regeringen, providers en bedrijven het web uiteindelijk tot een beperkt toegankelijk netwerk maken, waarin veel van de nu nog beschikbare inhoud niet meer te vinden zal zijn.’

De Amerikaanse regering en veel Amerikaanse bedrijven huren derde partijen in om zwarte lijsten van verboden sites op te stellen, en oefenen vervolgens nauwelijks meer controle uit op de inhoud van die lijsten, zegt Dvorak. Het resultaat is dat ook controversiële onderwerpen als de antiterreurwetgeving of de evolutietheorie tot verboden terrein zijn verklaard.

Slechts een paar uitverkorenen, voorspelt Dvorak, zullen uiteindelijk onbeperkt toegang hebben tot het hele web.

Dvorak stelt een paar onrustbarende ontwikkelingen aan de kaak, maar gaat naar mijn idee compleet voorbij aan het zelfherstellend vermogen van het web. De gigantische open-source beweging, de verzameling van ontwikkelaars die gratis software ontwikkelt en verspreidt, de wijdverbreide sociale netwerken die ontstaan, waarborgen dat er op het net altijd vrijplaatsen blijven bestaan, die nauwelijks of niet door wetgeving of commerciële belangen in een bepaalde richting zijn te duwen. Het net is door zijn laagdrempeligheid in wezen anarchistisch en nauwelijks te reguleren.

Wel ligt het voor de hand dat een tweedeling gaat ontstaan, tussen enerzijds een groep gebruikers die alle krochten heeft verkend en de weg blindelings kan vinden – dat zullen vooral de jongeren zijn, de ‘generatie Einstein‘, zoals dat woensdag in deze krant werd genoemd. Aan de andere kant heb je een wellicht veel grotere groep surfers die zich braaf houden aan de beperkingen, minder avontuurlijk zijn aangelegd, en genoegen nemen met het meest toegankelijke deel van het web.

Voor de nieuwsverspreiding op het web heeft dit naar mijn idee nauwelijks consequenties. Grote nieuwssites zullen hun best moeten blijven doen om alle informatie op een zo toegankelijk mogelijke manier te ontsluiten. Daarbij moeten ze optimaal gebruik maken van het feit dat websurfers op een andere manier informatie tot zich nemen dan krantenlezers. Een krantenbericht lees je lineair, serieel, rationeel: je begint bovenaan, bij de kop, en je leest in principe door tot de afsluiting. Je volgt een logisch betoog van de auteur.

Een websurfer neemt de informatie op een veel meer parallelle, intuïtieve manier tot zich. Hij kijkt, luistert en leest, klikt eens wat, zijn ogen gaan van her naar der. Een verhaal wordt interactief verteld en vereist participatie: je móet klikken als je wat wijzer wilt worden. Informatie die op die manier wordt geconsumeerd, beklijft uiteindelijk misschien wel beter dan het traditioneel vertelde nieuwsverhaal in de krant.

Waar de door Dvorak geschetste ontwikkelingen van veel groter belang voor zijn, is voor de beroepsgroep van journalisten. Voor hen wordt het internet een steeds belangrijkere bron van informatie. Voor hun beroepsuitoefening is het nodig dat zij toegang hebben tot alle mogelijke bronnen op het web, en niet alleen tot de beperkte lijst die de verschillende vormen van censuur heeft gepasseerd.

Het journalistieke ambacht wordt in die zin technischer van aard. De journalist moet voortaan met databases overweg kunnen; en om de interactieve verhalen te kunnen vertellen die op het internet worden gevraagd, moet hij misschien wel kunnen automatiseren, zegt de Amerikaanse programmeur-journalist Adrian Holovaty. O schrikbeeld van veel collega’s; de toekomst is voor de jeugdige journalisten die niet alleen een interview kunnen afnemen, maar ook hun weg kunnen vinden in Javascript, HTML en PHP.

Kannibalen op de krant

Op het moment van schrijven (donderdagochtend) zijn we inmiddels bij aflevering 191 van het nieuwe boek Wembley aanbeland. Als u dit leest, zijn we de tweehonderd wel voorbij en staat de hele roman online. Een knappe marketing-actie of een innovatieve internet-toepassing? Een beetje van allebei, vermoed ik.

Richard Osinga, auteur en werkzaam bij multimedialab Oberon, publiceert zijn nieuwe, derde roman ‘Wembley‘ geheel online, in kleine stukjes. Hij begon er maandag mee, en nadat een Volkskrantblogger de draad had opgepikt, kreeg zijn initiatief snel vaart. Iedereen met een eigen website of weblog kan een stukje code kopiëren en daarmee een fragment van Osinga’s boek publiceren. Gisteren pas werd zijn boek officieel gepubliceerd.

De auteur is niet bang dat zijn boek nu niet minder verkocht gaat worden omdat hij de inhoud al gratis via internet weggeeft. ‘Het is geen optimaal lezersgenot om je boek via een website te lezen’, zegt Osinga. ‘Ik hou ervan een boek in mijn hand te houden. De meeste mensen willen dat papier meenemen naar het strand, in bad of in bed.’
Osinga wilde in eerste instantie het hele boek in pdf-formaat online zetten, maar dat zag zijn uitgever Querido niet zitten. Die was bang dat er inkomsten gederfd zouden worden. Maar de nu gekozen werkwijze, in afleveringen, kon wel op de goedkeuring van de uitgever rekenen. ‘Deels uit promotie-overwegingen’, aldus Osinga. ‘Maar ook omdat ik schrijver ben en zoveel mogelijk gelezen wil worden. Als er nu honderd mensen minder mijn boek kopen omdat ze het al op internet hebben gelezen, kan ik daarvan niet wakker liggen.’

Ik denk dat Osinga gelijk heeft. En ik zie een parallel met de nieuwe site die de Volkskrant deze week lanceerde. Gisteren stond een ingezonden brief in de krant van een lezer die ons met Sinterklaas vergeleek. ‘Je zou wel gek zijn om nog betalend abonnee van de gedrukte versie te blijven’.

Marketeers spreken van het gevaar van kannibalisme: dat je door iets, een boek of een krant, gratis weg te geven, je verkoopcijfers drukt en dus omzet aan het derven bent.
Die angst is wat ons betreft onterecht. Op de eerste plaats omdat de gedrukte krant een heel ander product is dan onze website. De lezer die denkt dat hij de krant niet meer hoeft te kopen, gaat veel missen. De papieren krant blijft wat mij betreft onovertroffen voor met name het wat ‘langzamere’ nieuws, de achtergronden, analyses en reportages. De Volkskrant classic, zoals wij hem intern inmiddels noemen, is handig voor die mensen die een maal per dag het overzicht van het belangrijkste nieuws willen, met alle duiding en uitleg die daarbij hoort. Alle informatie die erin staat, is ongetwijfeld ook op internet te vinden. Toch is de groepering, de rubricering handig. Als de papieren krant niet bestond, zou die uitgevonden moeten worden.

Internet is natuurlijk het snelle medium, maar niet alleen dat. Ook internet biedt mogelijkheden genoeg voor verdieping en verbreding, maar maakt daarbij gebruik van heel andere middelen dan de papieren krant. Je kunt er gecompliceerde verhalen soms wat beter, intuïtiever, uitleggen, omdat je die verhalen niet op een lineaire manier hoeft te vertellen. Gebruikers klikken op wat ze interessant vinden. Foto’s, graphics, animaties, bewegend beeld, tekst, plus de interactieve mogelijkheden, kunnen ertoe leiden dat de kern uiteindelijk beter beklijft.

Naar onze overtuiging biedt de combinatie van nieuwe en oude media een mooie mogelijkheid om uiteindelijk de ambitie te verwezenlijken die journalisten en boekenschrijvers gemeen hebben: een zo groot mogelijk publiek bereiken. Dat is in ieder geval de verklaarde doelstelling van de multimediale Volkskrant. Het bereik moet zo groot mogelijk, zodat onze journalistieke arbeid door zoveel mogelijk mensen wordt gezien. Dat dat ook commercieel verstandig is, behoeft dan verder geen betoog.

Journalist moet geen populist worden

Vandaag zullen, pak hem beet, een kleine driehonderdduizend mensen dit bericht lezen in de papieren krant. Maar deze column verschijnt ook op mijn weblog, waar hij naar schatting nog zo’n vijfduizend keer zal worden aangeklikt.

Sorry, ik heb u misleid. De vijfduizend klopt wel, maar de driehonderdduizend niet. Dat is gebaseerd op de officiële oplagecijfers van de Volkskrant. Maar dat betekent natuurlijk niet dat iedereen die de krant los koopt of als abonnee in de brievenbus krijgt, dit artikel ook daadwerkelijk leest.

We weten al heel lang dat internetgebruikers in de regel te lui zijn om hun beeld naar beneden te scrollen zodra een tekst langer is dan de hoogte van hun beeldscherm. En we weten ook dat foto’s en koppen het best worden bekeken.

We kunnen bovendien precies zien dat de interesse van de bezoekers van onze website eerder uitgaat naar berichten over het koningshuis en over seks (en helemaal naar berichten over seks met leden van het koningshuis) dan naar de doorwrochte analyses van onze Brusselse correspondenten over de Europese grondwet.

Tot tien jaar geleden verkeerden we als journalist, schrijvend voor het papier, nog grotendeels in gelukzalige onwetendheid over deze voorkeuren. We tikten ons stukje omdat we vonden dat we iets belangrijks te melden hadden. In die zin vervulden wij ook onze rol in het democratisch bestel: tenzij we in dienst waren van de Telegraaf of van RTL, lieten we onze oren niet hangen naar de stem van het volk. We schreven we die berichten die we nodig vonden om de macht kritisch te volgen.

Maar nu kunnen we onze kop niet langer in het zand steken. Een analyse onderop de vijf over de Europese Unie, of een column als deze op de Forumpagina, wordt door slechts een fractie van alle Volkskrantkopers gelezen. En een nog kleiner deel leest het betreffende artikel tot het laatste woord uit.

Overigens zijn het niet alleen schrijvende journalisten die teleurgesteld zijn over de uitkomsten van modern onderzoek naar media-consumptie. Ik hoorde een tijd geleden dat de makers van een prestigieuze tv-rubriek trots waren op het dikke half miljoen kijkers dat ze hadden weten te scoren. Des te groter was de teleurstelling toen ze hoorden van het gedetailleerde onderzoek naar het daadwerkelijk kijkgedrag: slechts enkele tienduizenden mensen hadden de hele uitzending van begin tot het eind bekeken. De meerderheid had slechts een of meerdere losse fragmenten gezien en was in de tussentijd bezig met afwassen of koffiezetten.

Betekent dit alles nu dat we onze journalistieke praktijk moeten aanpassen? Voor mij is dat de cruciale vraag, die ook betrekking heeft op de nog steeds lopende discussie over de toekomst van de professionele journalistiek.

Ik zie hier een parallel met de politiek. Van democratische politici mag je verwachten dat ze naar hun kiezers luisteren en hun wensen en verlangens serieus nemen. Maar de kiezer moet ook niet té serieus worden genomen. Politici die dat wel doen, verworden tot populisten die met alle winden meewaaien en zich eerder laten regeren door de opiniepeilingen dan door hun overtuigingen.

Van politici mag je democratische gezindheid verwachten en bereidheid om te luisteren, maar zeker ook een bepaalde mate van onafhankelijkheid en leiderschap. De beste politicus is degene die de beste mix weet te vinden van autonomie en oog voor de kiezers.

Zo ook is de beste journalist degene die weet wat zijn lezers willen lezen, die zijn verhalen smakelijk weet te vertellen, maar in zijn onderwerpkeuze en in zijn benadering van zijn onderwerp volstrekt autonoom is. Hij moet zich niet laten leiden door de agenda van zijn lezers, hij moet zijn eigen agenda maken.

Dit is een basisvoorwaarde voor het overleven van de professionele journalistiek. Met zo’n houding alleen redden we het nog niet; maar zonder deze eigenschappen delven we zeker het onderspit in de strijd om de aandacht van de burgers en de consumenten.