Er is toekomst voor de journalistiek

 

Er is toekomst voor de journalistiek
Ik moet beginnen met een disclaimer en een kleine persoonlijke ontboezeming. Toen ik tien was, wist ik het al: ik wilde journalist worden. Net als Pietje Bell, mijn jeugdheld, misdaadbendes ontmaskeren en misstanden in de krant zetten. Ik heb het vak meer dan twintig jaar uitgeoefend, de laatste jaren vooral op internet. Ik heb als lid van de Volkskrantredactie lange tijd geprobeerd om de journalistieke organisatie en werkwijze te helpen moderniseren. Internet biedt meer kansen dan bedreigingen, was en is mijn credo. Inmiddels ben ik weg bij de krant en is de journalistiek niet meer mijn hoofdactiviteit.
OK, dat is uit de weg. Het feit dat ik financieel niet meer afhankelijk ben van de journalistiek, maakt mijn verdediging van het vak misschien iets geloofwaardiger. Jaap Stronks, online strateeg, stelt in een bijdrage deze week op De Nieuwe Reporter dat de journalistiek eigenlijk net zo goed afgeschaft kan worden. We hebben talloze nieuwsbronnen tot onze beschikking: onze online sociale netwerken worden steeds uitgebreider, en overheden, bedrijven en belangenorganisaties weten ons steeds beter rechtstreeks te vinden. Er is geen journalist meer nodig om de boodschap over te brengen; de functie van intermediair heeft afgedaan. En de vakbroeders die willen wijzen op het maatschappelijk belang van een onafhankelijke journalistiek: ach, die redeneren puur uit eigenbelang, zegt Stronks; ze zijn bang voor hun hachje.
Stronks’ bijdrage zou je links kunnen laten liggen, ware het niet dat zijn visie een extreem ver doorgevoerde versie is van het doemdenken dat we steeds vaker tegenkomen. Een kleine greep: Henk Blanken (adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden), Jo Bardoel (kersvers hoogleraar Journalistiek en Media in Nijmegen), en Mark Deuze (universitair docent in de VS)  betogen alle de afgelopen week in meer of mindere mate dat de journalistiek in crisis verkeert. 
Wat doet een journalist eigenlijk? Hij vergaart informatie, filtert berichten, maakt een mooie selectie, en weet deze vervolgens nog aardig te presenteren ook. Zijn er alternatieven voor deze arbeid? Op deelterreinen wel, maar op cruciale gebieden ook niet.  Laten we ons even concentreren op dat vergaren van informatie, er een klein onderdeel uitlichten. NRC Handelsblad heeft de afgelopen maanden behoorlijk gescoord met het uitzoekwerk in het pedofilieschandaal dat de kerk teistert. Veel informatie was wellicht toch wel naar buiten gekomen door het onderzoek van de Commissie Deetman; maar dan waren we afhankelijk geweest van een instelling die zelf een speler is geworden in het krachtenspel (want als onderzoeksinstituut opgezet door de kerk en dus per definitie niet onafhankelijk).
Dankzij de research van NRC weten we inmiddels veel meer over de lotgevallen van jongens die de afgelopen decennia zijn opgevoed in rooms-katholieke internaten.  Deze onderzoeksjournalistiek is alleen mogelijk omdat de journalistieke bazen iemand vrijstellen van zijn andere taken en hem de ruimte geven om te duiken in een affaire waarvan het maatschappelijk belang als een paal boven water staat, maar het commercieel belang nog lang niet is vastgesteld. Dit uitzoekwerk geschiedt niet binnen de sociale netwerken die door Stronks zo worden geroemd, en ook niet binnen de beste blogs.
Nog een voorbeeldje.  Ik ben jarenlang correspondent geweest in Brussel en geschreven over Europese Unie en NAVO. Niet de meest populaire onderwerpen, ben ik bang; maar toch vond en vindt de hoofdredactie van deze krant het nodig om te investeren in deze post, simpelweg omdat er een maatschappelijk belang gemoeid is met fatsoenlijke verslaggeving over deze thema’s. Er bestaat nog steeds geen blog dat de institutionele intriges van de Brusselse wandelgangen blootlegt op een manier die voor de meeste lezers nog goed te volgen is. En we kunnen ons beter niet overleveren aan de voorlichters van EU en NAVO – ik ben bang dat ons dan cruciale informatie onthouden wordt.
Er is, kortom, geen reden om te twijfelen aan het nut en de noodzaak van een goede journalistiek. Dat de praktijk daarvan inmiddels steeds meer afwijkt – dat is een ander verhaal. Het betekent dat we de journalistieke praktijk moeten veranderen. Maar we moeten het kind niet met het badwater weggooien.

Ik moet beginnen met een disclaimer en een kleine persoonlijke ontboezeming. Toen ik tien was, wist ik het al: ik wilde journalist worden. Net als Pietje Bell, mijn jeugdheld, misdaadbendes ontmaskeren en misstanden in de krant zetten. Ik heb het vak meer dan twintig jaar uitgeoefend, de laatste jaren vooral op internet. Ik heb als lid van de Volkskrantredactie lange tijd geprobeerd om de journalistieke organisatie en werkwijze te helpen moderniseren. Internet biedt meer kansen dan bedreigingen, was en is mijn credo. Inmiddels ben ik weg bij de krant en is de journalistiek niet meer mijn hoofdactiviteit.

OK, dat is uit de weg. Het feit dat ik financieel niet meer afhankelijk ben van de journalistiek, maakt mijn verdediging van het vak misschien iets geloofwaardiger. Jaap Stronks, online strateeg, stelt in een bijdrage deze week op De Nieuwe Reporter dat de journalistiek eigenlijk net zo goed afgeschaft kan worden. We hebben talloze nieuwsbronnen tot onze beschikking: onze online sociale netwerken worden steeds uitgebreider, en overheden, bedrijven en belangenorganisaties weten ons steeds beter rechtstreeks te vinden. Er is geen journalist meer nodig om de boodschap over te brengen; de functie van intermediair heeft afgedaan. En de vakbroeders die willen wijzen op het maatschappelijk belang van een onafhankelijke journalistiek: ach, die redeneren puur uit eigenbelang, zegt Stronks; ze zijn bang voor hun hachje.

Stronks’ bijdrage zou je links kunnen laten liggen, ware het niet dat zijn visie een extreem ver doorgevoerde versie is van het doemdenken dat we steeds vaker tegenkomen. Een kleine greep: Henk Blanken (adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden), Jo Bardoel (kersvers hoogleraar Journalistiek en Media in Nijmegen), en Mark Deuze (universitair docent in de VS)  betogen alle de afgelopen week in meer of mindere mate dat de journalistiek in crisis verkeert. 

Wat doet een journalist eigenlijk? Hij vergaart informatie, filtert berichten, maakt een mooie selectie, en weet deze vervolgens nog aardig te presenteren ook. Zijn er alternatieven voor deze arbeid? Op deelterreinen wel, maar op cruciale gebieden ook niet.  Laten we ons even concentreren op dat vergaren van informatie, er een klein onderdeel uitlichten. NRC Handelsblad heeft de afgelopen maanden behoorlijk gescoord met het uitzoekwerk in het pedofilieschandaal dat de kerk teistert. Veel informatie was wellicht toch wel naar buiten gekomen door het onderzoek van de Commissie Deetman; maar dan waren we afhankelijk geweest van een instelling die zelf een speler is geworden in het krachtenspel (want als onderzoeksinstituut opgezet door de kerk en dus per definitie niet onafhankelijk).

Dankzij de research van NRC weten we inmiddels veel meer over de lotgevallen van jongens die de afgelopen decennia zijn opgevoed in rooms-katholieke internaten.  Deze onderzoeksjournalistiek is alleen mogelijk omdat de journalistieke bazen iemand vrijstellen van zijn andere taken en hem de ruimte geven om te duiken in een affaire waarvan het maatschappelijk belang als een paal boven water staat, maar het commercieel belang nog lang niet is vastgesteld. Dit uitzoekwerk geschiedt niet binnen de sociale netwerken die door Stronks zo worden geroemd, en ook niet binnen de beste blogs.

Nog een voorbeeldje.  Ik ben jarenlang correspondent geweest in Brussel en geschreven over Europese Unie en NAVO. Niet de meest populaire onderwerpen, ben ik bang; maar toch vond en vindt de hoofdredactie van deze krant het nodig om te investeren in deze post, simpelweg omdat er een maatschappelijk belang gemoeid is met fatsoenlijke verslaggeving over deze thema’s. Er bestaat nog steeds geen blog dat de institutionele intriges van de Brusselse wandelgangen blootlegt op een manier die voor de meeste lezers nog goed te volgen is. En we kunnen ons beter niet overleveren aan de voorlichters van EU en NAVO – ik ben bang dat ons dan cruciale informatie onthouden wordt.

Er is, kortom, geen reden om te twijfelen aan het nut en de noodzaak van een goede journalistiek. Dat de praktijk daarvan inmiddels steeds meer afwijkt – dat is een ander verhaal. Het betekent dat we de journalistieke praktijk moeten veranderen. Maar we moeten het kind niet met het badwater weggooien.

 

Jezus gebruikte geen Google

 

Jezus gebruikte geen Google
Zullen we de geschiedenis even herschrijven?
In den beginne was het Woord en het woord was God. God had drukpers noch internet nodig, maar hij voelde zich wel alleen, en dus kwam de mens.
De mens bleek de behoefte te hebben  om het woord van God nog sneller te verspreiden, dus schiep hij de drukpers.
Maar de drukpers leidde tot een steeds grotere behoefte aan informatie. Woorden gingen heen en vermenigvuldigden zich. Het lezen volstond niet langer; de mens voelde een nieuwe nood. Hij wilde niet langer alleen woorden lezen, maar zelf ook woorden schrijven en aan een zo breed mogelijk publiek kenbaar maken. Zo schiep hij het internet.
En nu is er het internet, en het Woord verspreidt zich veel sneller dan zelfs God den Heere zich in den beginne kon indenken. Dat roept de vraag op die ReadWriteWeb zich deze week stelde: waar zou Jezus nu naar zoeken als hij aan het Googlen ging?
ReadWriteWeb (www.readwriteweb.com), toonaangevend in het signaleren van belangwekkende trends op het web, zocht drie gespecialiseerde zoekmachines op met een religieuze achtergrond. Jewogle (www.jewogle.com) doet het voor mensen die het joodse geloof aanhangen, Seekfind (seekfind.org)  is geïnspireerd door de bijbel, en ImHalal (www.imhalal.com) richt zich op islamieten. Als zoektermen gebruikte de organisatie begrippen die in de drie godsdiensten als controversieel kunnen worden beschouwd: termen als homoseksualiteit, evolutie en Justin Beaver.
Voordat u verder leest, ben ik benieuwd of u kunt raden welke van de drie sites het meest nauwkeurig Google (gebruikt als controle-zoekmachine) benaderde.
Ik had het in ieder geval fout; Imhalal bleek het meest nauwgezet. Jewogle richt zich vooral op joodse persoonlijkheden en is eigenlijk als zoekmachine niet serieus te nemen. Seekfind – nou ja, die zoekmachine is ongeveer zo bekrompen als het hoofd van de Vaticaanse geloofsleer. Een zoektocht op de term sadomasochisme levert de bezoeker een stortvloed aan sites op die geen woorden genoeg hebben om deze neiging te veroordelen als een ziekelijke en zondige afwijking. Imhalal daarentegen verwijst zelfs, behalve naar wikipedia, door naar pornosites. Daarbij staat keurig vermeld dat de inhoud van deze sites ‘haram’ (verboden volgens de islamitische leer) zou kunnen zijn. Kijk, daar heb ik wat aan als ik, als overtuigd islamiet, op zoek ben naar informatie voor mijn scriptie over seksuele diversiteit.
Minstens zo instructief als het artikel op ReadWriteWeb zelf zijn de reacties onder het verhaal. Overtuigde christenen halen de auteur over de hekel en verwijten hem dat hij goedkope effecten najaagt. Hij had moeten zoeken op ‘vrede’ en ‘liefde’ – dan had-ie pas mooie resultaten gekregen. Grappig vind ik vooral dat deze christelijke reacties het betoog van de auteur versterken. De christenen zoeken de waarheid alleen in eigen kring en verketteren alles wat daarbuiten gebeurt.  Imhalal daarentegen praktiseert een openheid en tolerantie die ver uitstijgt boven wat we van de meeste landen met islamitische regimes gewend zijn.
Het artikel en zijn reacties versterken de les van het open internet: mensen zijn vooral op zoek naar bevestiging van hun (voor-)oordelen. Alles wat niet strookt met de eigen bevindingen, wordt zwart gemaakt. De christen die Seekfind gebruikt, zal niet snel aan het twijfelen worden gebracht.  Hij heeft aan één Woord genoeg – al het overige (dus eigenlijk het hele internet) kan hem gestolen worden. En Jezus? Die zocht niet. Die had al gevonden.

 

Zullen we de geschiedenis even herschrijven?

In den beginne was het Woord en het woord was God. God had drukpers noch internet nodig, maar hij voelde zich wel alleen, en dus kwam de mens.

De mens bleek de behoefte te hebben  om het woord van God nog sneller te verspreiden, dus schiep hij de drukpers.

Maar de drukpers leidde tot een steeds grotere behoefte aan informatie. Woorden gingen heen en vermenigvuldigden zich. Het lezen volstond niet langer; de mens voelde een nieuwe nood. Hij wilde niet langer alleen woorden lezen, maar zelf ook woorden schrijven en aan een zo breed mogelijk publiek kenbaar maken. Zo schiep hij het internet.

En nu is er het internet, en het Woord verspreidt zich veel sneller dan zelfs God den Heere zich in den beginne kon indenken. Dat roept de vraag op die ReadWriteWeb zich deze week stelde: waar zou Jezus nu naar zoeken als hij aan het Googlen ging?

ReadWriteWeb, toonaangevend in het signaleren van belangwekkende trends op het web, zocht drie gespecialiseerde zoekmachines op met een religieuze achtergrond. Jewogle doet het voor mensen die het joodse geloof aanhangen, Seekfind is geïnspireerd door de bijbel, en ImHalal richt zich op islamieten. Als zoektermen gebruikte de organisatie begrippen die in de drie godsdiensten als controversieel kunnen worden beschouwd: termen als homoseksualiteit, evolutie en Justin Beaver.

Voordat u verder leest, ben ik benieuwd of u kunt raden welke van de drie sites het meest nauwkeurig Google (gebruikt als controle-zoekmachine) benaderde.

Ik had het in ieder geval fout; Imhalal bleek het meest nauwgezet. Jewogle richt zich vooral op joodse persoonlijkheden en is eigenlijk als zoekmachine niet serieus te nemen. Seekfind – nou ja, die zoekmachine is ongeveer zo bekrompen als het hoofd van de Vaticaanse geloofsleer. Een zoektocht op de term sadomasochisme levert de bezoeker een stortvloed aan sites op die geen woorden genoeg hebben om deze neiging te veroordelen als een ziekelijke en zondige afwijking. Imhalal daarentegen verwijst zelfs, behalve naar wikipedia, door naar pornosites. Daarbij staat keurig vermeld dat de inhoud van deze sites ‘haram’ (verboden volgens de islamitische leer) zou kunnen zijn. Kijk, daar heb ik wat aan als ik, als overtuigd islamiet, op zoek ben naar informatie voor mijn scriptie over seksuele diversiteit.

Minstens zo instructief als het artikel op ReadWriteWeb zelf zijn de reacties onder het verhaal. Overtuigde christenen halen de auteur over de hekel en verwijten hem dat hij goedkope effecten najaagt. Hij had moeten zoeken op ‘vrede’ en ‘liefde’ – dan had-ie pas mooie resultaten gekregen. Grappig vind ik vooral dat deze christelijke reacties het betoog van de auteur versterken. De christenen zoeken de waarheid alleen in eigen kring en verketteren alles wat daarbuiten gebeurt.  Imhalal daarentegen praktiseert een openheid en tolerantie die ver uitstijgt boven wat we van de meeste landen met islamitische regimes gewend zijn.

Het artikel en zijn reacties versterken de les van het open internet: mensen zijn vooral op zoek naar bevestiging van hun (voor-)oordelen. Alles wat niet strookt met de eigen bevindingen, wordt zwart gemaakt. De christen die Seekfind gebruikt, zal niet snel aan het twijfelen worden gebracht.  Hij heeft aan één Woord genoeg – al het overige (dus eigenlijk het hele internet) kan hem gestolen worden. En Jezus? Die zocht niet. Die had al gevonden.

 

 

Geld verdienen met een krant is eigenlijk doodsimpel

 

Dat veel kranten en tijdschriften in zwaar weer zitten, is geen nieuws. Traditioneel hebben de uitgevers twee bronnen van inkomsten: lezers en adverteerders. De lezer (abonnee of losse koper) betaalt minder dan de kostprijs voor zijn papieren krantje. Druk en distributie zijn duur. Het verlies van de uitgever op de verkoopprijs wordt goed gemaakt door de verkoop van advertenties. De adverteerder subsidieert de lezer. Het was, tot voor kort, een situatie met alleen maar winnaars. De lezer kreeg zijn krant relatief goedkoop, de adverteerder kon tegen een betrekkelijk laag bedrag een grote groep mensen bereiken, en de uitgever zat op een goudmijn – als-ie het slim aanpakte.
De huidige problemen worden veroorzaakt door het feit dat de kostprijs van een krant niet wezenlijk zakt, terwijl de inkomsten fors afnemen. Betalende lezers van een papieren krant zijn er steeds minder: zij zoeken hun nieuwsvoorziening in andere bronnen, zoals het internet. In hun kielzog verdwijnen ook de adverteerders. Die zien de effectiviteit van hun papieren campagnes behoorlijk afnemen en zoeken hun heil elders. Voor een deel volgen zij de lezers naar het internet, maar de advertentieprijzen daar zijn bij lange na niet voldoende om de inkomstenderving van het papier goed te maken.  Een kind kan uitrekenen dat dit niet lang goed gaat: afnemende inkomsten bij gelijkblijvende of zelfs stijgende kosten betekent verlies.
Zo geredeneerd is de oplossing voor dit probleem simpel: de kosten moeten verlaagd, en de inkomsten verhoogd. Het eerste is veel gemakkelijker dan het tweede. Het is mij een raadsel waarom de uitgevers nog steeds een peperduur distributieapparaat in stand houden dat door steeds minder lezers op prijs wordt gesteld. Natuurlijk zijn er nog steeds honderdduizenden mensen in Nederland die het geweldig vinden dat ze elke ochtend een papieren krant op hun deurmat vinden. Ik behoor daar zelf ook toe. Maar ik realiseer me ook dat het een luxe is waarvoor ik veel te weinig betaal. Als de prijs van het papieren product een betere weerspiegeling vormt van de kosten, zou een abonnement op de papieren krant misschien wel dubbel zo duur worden.
Dat hoeft helemaal geen probleem te zijn. De krant van papier wordt op die manier misschien wel een statusproduct, zoiets als de Financial Times nu al is. Zie mij eens langs de terrasjes paraderen met een exemplaar van die roze krant onder de arm. Wat een interessante vent! Er zullen altijd mensen  bereid zijn om veel geld te betalen voor zo’n statusproduct.
De grote massa is dat niet. Maar niet getreurd: voor hen komen steeds betere alternatieven beschikbaar. De Ipad en andere elektronische leesapparaten maken de distributie van de krant, langs digitale kanalen, zo goed als gratis. Geen kosten voor papier, drukinkt, afschrijving van persen, chauffeurs en krantenjongens.
Het eerste deel van de oplossing bestaat dus uit het fors verlagen van de kosten en de prijs van het digitale product, en anderzijds het fors verhogen van de prijs van de gedrukte krant.
Het tweede deel bestaat uit het creëren van kwaliteitsbereik. Kwaliteitsbereik trekt ook kwaliteitsadverteerders, die bereid zijn om meer dan gemiddeld te betalen voor een digitale advertentie. Bij de Volkskrant en veel andere Persgroep-titels ligt de prijs voor een online advertentie beduidend hoger dan bij de Telegraaf, hoewel de Telegraaf meer mensen bereikt. Dat heeft alles te maken met de relatief hoger opgeleide en rijkere doelgroep die de Volkskrant bedient. Dat effect kan veel intensiever worden benut als de Volkskrant zijn artikelen, foto’s en filmpjes zou delen met andere kwaliteitsmerken.
Het effect daarvan moet voor journalisten, adverteerders en lezers gunstig zijn: het journalistieke werk wordt relevanter, want door meer mensen gelezen; adverteerders bereiken nog meer mensen in de gewilde doelgroep van relatief rijk en hoog opgeleid; en lezers krijgen steeds meer en steeds betere artikelen uit steeds meer bronnen voorgeschoteld.
Zo worden we opnieuw allemaal winnaars. 

Dat veel kranten en tijdschriften in zwaar weer zitten, is geen nieuws. Traditioneel hebben de uitgevers twee bronnen van inkomsten: lezers en adverteerders. De lezer (abonnee of losse koper) betaalt minder dan de kostprijs voor zijn papieren krantje. Druk en distributie zijn duur. Het verlies van de uitgever op de verkoopprijs wordt goed gemaakt door de verkoop van advertenties. De adverteerder subsidieert de lezer. Het was, tot voor kort, een situatie met alleen maar winnaars. De lezer kreeg zijn krant relatief goedkoop, de adverteerder kon tegen een betrekkelijk laag bedrag een grote groep mensen bereiken, en de uitgever zat op een goudmijn – als-ie het slim aanpakte.

De huidige problemen worden veroorzaakt door het feit dat de kostprijs van een krant niet wezenlijk zakt, terwijl de inkomsten fors afnemen. Betalende lezers van een papieren krant zijn er steeds minder: zij zoeken hun nieuwsvoorziening in andere bronnen, zoals het internet. In hun kielzog verdwijnen ook de adverteerders. Die zien de effectiviteit van hun papieren campagnes behoorlijk afnemen en zoeken hun heil elders. Voor een deel volgen zij de lezers naar het internet, maar de advertentieprijzen daar zijn bij lange na niet voldoende om de inkomstenderving van het papier goed te maken.  Een kind kan uitrekenen dat dit niet lang goed gaat: afnemende inkomsten bij gelijkblijvende of zelfs stijgende kosten betekent verlies.

Zo geredeneerd is de oplossing voor dit probleem simpel: de kosten moeten verlaagd, en de inkomsten verhoogd. Het eerste is veel gemakkelijker dan het tweede. Het is mij een raadsel waarom de uitgevers nog steeds een peperduur distributieapparaat in stand houden dat door steeds minder lezers op prijs wordt gesteld. Natuurlijk zijn er nog steeds honderdduizenden mensen in Nederland die het geweldig vinden dat ze elke ochtend een papieren krant op hun deurmat vinden. Ik behoor daar zelf ook toe. Maar ik realiseer me ook dat het een luxe is waarvoor ik veel te weinig betaal. Als de prijs van het papieren product een betere weerspiegeling vormt van de kosten, zou een abonnement op de papieren krant misschien wel dubbel zo duur worden.

Dat hoeft helemaal geen probleem te zijn. De krant van papier wordt op die manier misschien wel een statusproduct, zoiets als de Financial Times nu al is. Zie mij eens langs de terrasjes paraderen met een exemplaar van die roze krant onder de arm. Wat een interessante vent! Er zullen altijd mensen  bereid zijn om veel geld te betalen voor zo’n statusproduct.

De grote massa is dat niet. Maar niet getreurd: voor hen komen steeds betere alternatieven beschikbaar. De Ipad en andere elektronische leesapparaten maken de distributie van de krant, langs digitale kanalen, zo goed als gratis. Geen kosten voor papier, drukinkt, afschrijving van persen, chauffeurs en krantenjongens.

Het eerste deel van de oplossing bestaat dus uit het fors verlagen van de kosten en de prijs van het digitale product, en anderzijds het fors verhogen van de prijs van de gedrukte krant.

Het tweede deel bestaat uit het creëren van kwaliteitsbereik. Kwaliteitsbereik trekt ook kwaliteitsadverteerders, die bereid zijn om meer dan gemiddeld te betalen voor een digitale advertentie. Bij de Volkskrant en veel andere Persgroep-titels ligt de prijs voor een online advertentie beduidend hoger dan bij de Telegraaf, hoewel de Telegraaf meer mensen bereikt. Dat heeft alles te maken met de relatief hoger opgeleide en rijkere doelgroep die de Volkskrant bedient. Dat effect kan veel intensiever worden benut als de Volkskrant zijn artikelen, foto’s en filmpjes zou delen met andere kwaliteitsmerken.

Het effect daarvan moet voor journalisten, adverteerders en lezers gunstig zijn: het journalistieke werk wordt relevanter, want door meer mensen gelezen; adverteerders bereiken nog meer mensen in de gewilde doelgroep van relatief rijk en hoog opgeleid; en lezers krijgen steeds meer en steeds betere artikelen uit steeds meer bronnen voorgeschoteld.

Zo worden we opnieuw allemaal winnaars. 

 

Jammer genoeg is Hyperlokaal van de Telegraaf

 

Jammer genoeg is Hyperlokaal van de Telegraaf
Van de traditionele krantenbedrijven in Nederland vind ik de Telegraaf op dit moment het meest vernieuwend. Dat zou je misschien niet zeggen als je naar telegraaf.nl surft, het vlaggenschip van het concern. Maar als geen andere traditionele uitgever heeft de Telegraaf het aangedurfd om fors te investeren in initiatieven met nieuwe media. En ook nu, in een tijd dat het geld overal op is, gaat de onderneming daarmee door.
Op dit moment loopt onder leiding van voormalig Spits-hoofdredacteur Bart Brouwers een vooralsnog naamloos experiment. Omdat het beestje toch een naam moet hebben, is het bekend geworden onder de werktitel ‘Hyperlokaal’.  Inwoners van Eindhoven, Zwolle, Woerden en Heino hoeven, als het aan Brouwers ligt, niet meer naar de regionale krant te grijpen om toch op de hoogte te blijven van het lokale nieuws. In plaats daarvan kunnen ze terecht bij een ‘landelijk dekkend hyperlokaal nieuws- en informatieplatform’, zoals Brouwers het zelf formuleert. Het moet een netwerk worden van lokale sites.
Het blijft de Telegraaf – journalistieke idealen zijn in Brouwers beschrijvingen van het experiment tot dusver ver te zoeken. Geen woord over het hinderlijk achternazitten van gemeenteraadsleden of het aan de kaak stellen van milieuovertredingen. Het gaat simpelweg om het openbreken en het heroveren van de lokale markten met het doel om geld te verdienen. Daarmee is niks mis, maar het zou zo mooi zijn als het geld verdienen hand in hand zou gaan met het verwezenlijken van mooie journalistieke dromen.
De Telegraaf houdt de kosten laag door geen of nauwelijks professionele journalisten in te zetten, en des te meer verkopers en ‘community-managers’, mensen die de lokale sites moeten onderhouden, nieuwe samenwerkingsverbanden moeten bouwen, en moeten voorkomen dat er rellen ontstaan waardoor adverteerders afgeschrikt kunnen worden. 
Veel van de inhoud komt van andere kranten en nieuwssites, zelfs van de concurrenten. Brouwers gaf deze week een mooi voorbeeld over hoe dat op overeindhoven.nl eraan toegaat. Een plaatselijke brand wordt natuurlijk prominent gebracht; maar het nieuws over deze brand dat de concurrent (het Eindhovens Dagblad) heeft gebracht, staat er pal naast. We lijken wel gek, stelt Brouwers op zijn weblog, maar er zit een gezonde commerciële gedachte achter. ‘Verdienmodellen functioneren beter naarmate het beter gaat met de concurrenten’, stelt hij. Anders gezegd, de verwijzing naar het Eindhovens Dagblad brengt meer verkeer naar de concurrent, en dus meer adverteerders.
Er zitten zoveel aantrekkelijke kanten aan dit mooie experiment: de openheid, de wens om de lokale journalistiek nieuw leven in te blazen, de deelname van betrokken burgers, de samenvoeging van talloze verschillende bronnen om tot het meest complete verhaal te komen – en toch ontbreekt er iets wezenlijks. Wat mist, is de professionele journalistieke begeleiding. Hoezeer ik ook geloof in het zelfreinigend vermogen van het internet en in de mogelijkheid om met slimme algoritmes nieuws te filteren en te selecteren: we zijn nog niet zover dat we het volledig zonder de expertise kunnen doen van de mannen en vrouwen met lokaal historisch besef en politiek inzicht, die de ontwikkelingen in de stad bovendien in een breder perspectief kunnen plaatsen. Natuurlijk kunnen raadsleden, ambtenaren, ondernemers en steuntrekkers al deze eigenschappen ook hebben; maar die kunnen in de regel niet worden aangesproken op hun objectiviteit en onafhankelijkheid. Daarvoor heb je een journalist nodig.

Van de traditionele krantenbedrijven in Nederland vind ik de Telegraaf op dit moment het meest vernieuwend. Dat zou je misschien niet zeggen als je naar telegraaf.nl surft, het vlaggenschip van het concern. Maar als geen andere traditionele uitgever heeft de Telegraaf het aangedurfd om fors te investeren in initiatieven met nieuwe media. En ook nu, in een tijd dat het geld overal op is, gaat de onderneming daarmee door.

Op dit moment loopt onder leiding van voormalig Spits-hoofdredacteur Bart Brouwers een vooralsnog naamloos experiment. Omdat het beestje toch een naam moet hebben, is het bekend geworden onder de werktitel ‘Hyperlokaal’.  Inwoners van Eindhoven, Zwolle, Woerden en Heino hoeven, als het aan Brouwers ligt, niet meer naar de regionale krant te grijpen om toch op de hoogte te blijven van het lokale nieuws. In plaats daarvan kunnen ze terecht bij een ‘landelijk dekkend hyperlokaal nieuws- en informatieplatform’, zoals Brouwers het zelf formuleert. Het moet een netwerk worden van lokale sites.

Het blijft de Telegraaf – journalistieke idealen zijn in Brouwers beschrijvingen van het experiment tot dusver ver te zoeken. Geen woord over het hinderlijk achternazitten van gemeenteraadsleden of het aan de kaak stellen van milieuovertredingen. Het gaat simpelweg om het openbreken en het heroveren van de lokale markten met het doel om geld te verdienen. Daarmee is niks mis, maar het zou zo mooi zijn als het geld verdienen hand in hand zou gaan met het verwezenlijken van mooie journalistieke dromen.

De Telegraaf houdt de kosten laag door geen of nauwelijks professionele journalisten in te zetten, en des te meer verkopers en ‘community-managers’, mensen die de lokale sites moeten onderhouden, nieuwe samenwerkingsverbanden moeten bouwen, en moeten voorkomen dat er rellen ontstaan waardoor adverteerders afgeschrikt kunnen worden. 

Veel van de inhoud komt van andere kranten en nieuwssites, zelfs van de concurrenten. Brouwers gaf deze week een mooi voorbeeld over hoe dat op overeindhoven.nl eraan toegaat. Een plaatselijke brand wordt natuurlijk prominent gebracht; maar het nieuws over deze brand dat de concurrent (het Eindhovens Dagblad) heeft gebracht, staat er pal naast. We lijken wel gek, stelt Brouwers op zijn weblog, maar er zit een gezonde commerciële gedachte achter. ‘Verdienmodellen functioneren beter naarmate het beter gaat met de concurrenten’, stelt hij. Anders gezegd, de verwijzing naar het Eindhovens Dagblad brengt meer verkeer naar de concurrent, en dus meer adverteerders.

Er zitten zoveel aantrekkelijke kanten aan dit mooie experiment: de openheid, de wens om de lokale journalistiek nieuw leven in te blazen, de deelname van betrokken burgers, de samenvoeging van talloze verschillende bronnen om tot het meest complete verhaal te komen – en toch ontbreekt er iets wezenlijks. Wat mist, is de professionele journalistieke begeleiding. Hoezeer ik ook geloof in het zelfreinigend vermogen van het internet en in de mogelijkheid om met slimme algoritmes nieuws te filteren en te selecteren: we zijn nog niet zover dat we het volledig zonder de expertise kunnen doen van de mannen en vrouwen met lokaal historisch besef en politiek inzicht, die de ontwikkelingen in de stad bovendien in een breder perspectief kunnen plaatsen. Natuurlijk kunnen raadsleden, ambtenaren, ondernemers en steuntrekkers al deze eigenschappen ook hebben; maar die kunnen in de regel niet worden aangesproken op hun objectiviteit en onafhankelijkheid. Daarvoor heb je een journalist nodig.