Sociale intelligentie helpt beter dan een privacywet

 

Sociale intelligentie helpt beter dan een privacywet
Ouders van kleine kinderen kennen de situatie wel. Etenstijd, en je staat te springen om de nieuwste roddels van de werkvloer met je beminde te delen. Alleen, de kinderen luisteren mee, en die hoeven niet onmiddellijk te weten dat die aardige Oom Henk, die soms over de vloer komt, er een scharrel op nahoudt. Zijn escapades worden zodanig omfloerst besproken dat de kinderen alleen meekrijgen dat Oom Henk van avonturen houdt, terwijl  je teergeliefde van de hoed en de rand weet.
Nog een voorbeeld. Carmen, een studente die net op zichzelf is gaan wonen, is ten einde raad: haar vriendje heeft het net uitgemaakt. Maar ze weet, als ze zich helemaal laat gaan op Twitter of op Facebook, dat haar moeder zich doodongerust gaat maken. Die houdt al die sociale netwerken immers ook goed bij, al was het maar om te weten wat haar dochter uitspookt. Carmen heeft daar meestal geen moeite mee, want ze kan het goed vinden met haar moeder. Maar nu, in deze omstandigheden, komt het wat slecht uit om op haar digitale sociale netwerken open kaart te spelen. Tegelijkertijd heeft ze wel behoefte aan wat troostende woorden van haar vrienden.
Dus wat doet Carmen? Ze post het refrein uit Monty Pythons hit ‘Always look on the bright side of life’. Haar moeder belt haar, blij om te merken dat het goed met haar gaat. En haar vrienden bellen ook, maar die hebben de boodschap beter begrepen. Ze kennen de film en weten dat hoofdpersoon Brian het lied zingt als hij al aan het kruis is genageld en bijna gaat sterven. Zij weten precies hoe ze Carmens stemming moeten inschatten.
Voor deze techniek bestaat een mooie term: steganografie. En we leren ook online steeds beter om ons ‘steganografisch’ uit te drukken. Dat moet ook wel, gegeven het feit dat privacy op het internet een steeds kwetsbaarder begrip wordt. Als ik een update schrijf op Facebook, moet ik laveren tussen twee uitersten. Mijn collega’s hoeven niet altijd te weten wat mij privé bezighoudt; maar als ik al te voorzichtig ben, heeft het bijhouden van een Facebook-account niet zoveel zin meer. Het gaat er immers om dat je vrienden snel op de hoogte worden gebracht van je wederwaardigheden – die dien je dus niet te verbergen.
Het voorbeeld van Carmen komt van de Amerikaanse sociologe Danah Boyd op het weblog DML Central.  Er is natuurlijk een equivalent in het echte leven: tieners gebruiken soms  een soort straattaal, die deels is bedoeld als een middel om jezelf te identificeren als groepslid, maar zeker ook dienst doet om ongewenste toehoorders buiten te houden.
Het online voorbeeld is pregnant. Het zijn vooral volwassenen die zich druk maken over het verlies aan privacy bij sociale netwerken op internet. Zij zoeken hun heil in techniek en in regels, maar telkens opnieuw blijken de regels achterhaald op het moment dat ze worden opgesteld, terwijl de techniek het vaak laat afweten. Jongeren, zegt Boyd, hanteren een andere tactiek. Zij passen hun boodschappen aan en laten precies zoveel van zichzelf zien als ze willen. Hun manier van communiceren is gelaagd; de oppervlakkige beschouwer (en Carmens moeder) ziet dat ze blij is, haar beste vrienden weten dat ze zich rot voelt en steun nodig heeft.
Met dit soort intelligentie kom je op internet uiteindelijk verder dan met technische foefjes of een beroep op de privacywetten.

Ouders van kleine kinderen kennen de situatie wel. Etenstijd, en je staat te springen om de nieuwste roddels van de werkvloer met je beminde te delen. Alleen, de kinderen luisteren mee, en die hoeven niet onmiddellijk te weten dat die aardige Oom Henk, die soms over de vloer komt, er een scharrel op nahoudt. Zijn escapades worden zodanig omfloerst besproken dat de kinderen alleen meekrijgen dat Oom Henk van avonturen houdt, terwijl  je teergeliefde van de hoed en de rand weet.

Nog een voorbeeld. Carmen, een studente die net op zichzelf is gaan wonen, is ten einde raad: haar vriendje heeft het net uitgemaakt. Maar ze weet, als ze zich helemaal laat gaan op Twitter of op Facebook, dat haar moeder zich doodongerust gaat maken. Die houdt al die sociale netwerken immers ook goed bij, al was het maar om te weten wat haar dochter uitspookt. Carmen heeft daar meestal geen moeite mee, want ze kan het goed vinden met haar moeder. Maar nu, in deze omstandigheden, komt het wat slecht uit om op haar digitale sociale netwerken open kaart te spelen. Tegelijkertijd heeft ze wel behoefte aan wat troostende woorden van haar vrienden.

Dus wat doet Carmen? Ze post het refrein uit Monty Pythons hit ‘Always look on the bright side of life’. Haar moeder belt haar, blij om te merken dat het goed met haar gaat. En haar vrienden bellen ook, maar die hebben de boodschap beter begrepen. Ze kennen de film en weten dat hoofdpersoon Brian het lied zingt als hij al aan het kruis is genageld en bijna gaat sterven. Zij weten precies hoe ze Carmens stemming moeten inschatten.

Voor deze techniek bestaat een mooie term: steganografie. En we leren ook online steeds beter om ons ‘steganografisch’ uit te drukken. Dat moet ook wel, gegeven het feit dat privacy op het internet een steeds kwetsbaarder begrip wordt. Als ik een update schrijf op Facebook, moet ik laveren tussen twee uitersten. Mijn collega’s hoeven niet altijd te weten wat mij privé bezighoudt; maar als ik al te voorzichtig ben, heeft het bijhouden van een Facebook-account niet zoveel zin meer. Het gaat er immers om dat je vrienden snel op de hoogte worden gebracht van je wederwaardigheden – die dien je dus niet te verbergen.

Het voorbeeld van Carmen komt van de Amerikaanse sociologe Danah Boyd op het weblog DML Central.  Er is natuurlijk een equivalent in het echte leven: tieners gebruiken soms  een soort straattaal, die deels is bedoeld als een middel om jezelf te identificeren als groepslid, maar zeker ook dienst doet om ongewenste toehoorders buiten te houden.

Het online voorbeeld is pregnant. Het zijn vooral volwassenen die zich druk maken over het verlies aan privacy bij sociale netwerken op internet. Zij zoeken hun heil in techniek en in regels, maar telkens opnieuw blijken de regels achterhaald op het moment dat ze worden opgesteld, terwijl de techniek het vaak laat afweten. Jongeren, zegt Boyd, hanteren een andere tactiek. Zij passen hun boodschappen aan en laten precies zoveel van zichzelf zien als ze willen. Hun manier van communiceren is gelaagd; de oppervlakkige beschouwer (en Carmens moeder) ziet dat ze blij is, haar beste vrienden weten dat ze zich rot voelt en steun nodig heeft.

Met dit soort intelligentie kom je op internet uiteindelijk verder dan met technische foefjes of een beroep op de privacywetten.

 

Nieuws achter een betaalhek is absurd

 

Nieuws achter een betaalhek is absurd
Kunnen we ons een situatie voorstellen waarin mensen bereid zijn te betalen voor het lezen van nieuws op een website? Misschien wel. Als het nieuws elders niet meer beschikbaar zou zijn. Stel je de situatie voor, bijvoorbeeld in Nederland:  zowel de landelijke en regionale kranten, de NOS en andere publieke en commerciële omroepen, als nu.nl, teletekst en al die andere aanbieders van nieuws besluiten tegelijkertijd om bezoekers geld te gaan vragen voor toegang tot hun sites. Er is geen uitweg: wie online op zoek is naar nieuws, moet betalen – alsof de tijden van het luister- en kijkgeld zijn teruggekeerd.
Gratis verspreiding van nieuws wordt illegaal, want een overtreding van de wetten op het intellectuele eigendom. Er wordt een speciale instantie in het leven geroepen (misschien een leuke taak voor een gereorganiseerd Buma/Stemra?) die gaat checken of iedereen zich keurig aan de regels houdt. Die instelling controleert 24 uur per dag, 7 dagen per week of alle weblogs, twitteraars, Facebook-abonnees en Hyves-klanten inderdaad geen nieuws verspreiden. 
Zomaar een gedachtenexperimentje waarmee ik hoop aan te tonen hoe absurd het is om geld te vragen voor nieuws. Nieuws is een massagoed geworden: zo overvloedig en gratis beschikbaar dat het gaan vragen van geld voor nieuws gelijk staat aan het vragen van geld voor lucht. Wie nieuws achter een betaalhek plaatst, jaagt zijn klanten naar de concurrent. Toch zijn het niet de minsten die, misschien met de moed der wanhoop, proberen om geld te verdienen aan online nieuws. Deze week werden de eerste resultaten bekend van het experiment dat Rupert Murdoch, de Australische mediamagnaat, onderneemt met de grote Britse titels Times en Sunday Times. 
Begin juli zette hij deze titels achter een betaalhek. De gevolgen, zo blijkt nu, zijn dramatisch. In juli  hadden deze twee sites nog 1,6 miljoen unieke bezoekers, tegen 2,8 miljoen in mei. Het aantal getoonde pagina’s daalde van 29 miljoen tot 9 miljoen. Het aantal minuten dat bezoekers gemiddeld op de sites doorbracht, daalde van 7,6 tot 4. Times-lezers vluchtten massaal naar elders. Omzetcijfers zijn nog niet bekend geworden, maar inmiddels roeren ook de online adverteerders zich. Zij maken zich grote zorgen over het dalend bereik van de titels. 
Uit journalistieke hoek is weinig oppositie vernomen tegen de stappen van Murdoch. Dat vind ik verbazend. Journalisten willen graag zoveel mogelijk mensen bereiken; dat zit in de aard van het journalistieke beestje. Het moet de betreffende redacties toch pijn doen dat zoveel minder mensen kennis nemen van hun journalistieke arbeid?
KPMG publiceerde vorige maand een onderzoek waaruit blijkt dat 81 procent van de bezoekers zijn heil elders gaat zoeken zodra een nieuwssite achter de kassa verdwijnt. Zelfs als alle uitgevers tegelijk zouden besluiten om hun nieuws achter een betaalhek te plaatsen (een maatregel die waarschijnlijk de mededingingsautoriteiten de wenkbrauwen zou doen fronsen) is het ondoenlijk om alle hoeken en gaten van het internet dicht te stoppen. 
Wat niet wegneemt dat het probleem van  dalende uitgeversomzetten reëel is. Wat ik mis bij de uitgevers is de durf om daadwerkelijk vernieuwende maatregelen te nemen. Een groot deel, tot 70 procent, van de kosten van het maken van een krant zit in druk en distributie. Het versjouwen van atomen (de krant) is een stuk duurder dan het versturen van elektronen langs een kabeltje (een digitale versie, bijvoorbeeld een ereader). Als ik uitgever was, wist ik het wel: fors investeren in die nieuwe technieken.

Kunnen we ons een situatie voorstellen waarin mensen bereid zijn te betalen voor het lezen van nieuws op een website? Misschien wel. Als het nieuws elders niet meer beschikbaar zou zijn. Stel je de situatie voor, bijvoorbeeld in Nederland:  zowel de landelijke en regionale kranten, de NOS en andere publieke en commerciële omroepen, als nu.nl, teletekst en al die andere aanbieders van nieuws besluiten tegelijkertijd om bezoekers geld te gaan vragen voor toegang tot hun sites. Er is geen uitweg: wie online op zoek is naar nieuws, moet betalen – alsof de tijden van het luister- en kijkgeld zijn teruggekeerd.

Gratis verspreiding van nieuws wordt illegaal, want een overtreding van de wetten op het intellectuele eigendom. Er wordt een speciale instantie in het leven geroepen (misschien een leuke taak voor een gereorganiseerd Buma/Stemra?) die gaat checken of iedereen zich keurig aan de regels houdt. Die instelling controleert 24 uur per dag, 7 dagen per week of alle weblogs, twitteraars, Facebook-abonnees en Hyves-klanten inderdaad geen nieuws verspreiden. 

Zomaar een gedachtenexperimentje waarmee ik hoop aan te tonen hoe absurd het is om geld te vragen voor nieuws. Nieuws is een massagoed geworden: zo overvloedig en gratis beschikbaar dat het gaan vragen van geld voor nieuws gelijk staat aan het vragen van geld voor lucht. Wie nieuws achter een betaalhek plaatst, jaagt zijn klanten naar de concurrent. Toch zijn het niet de minsten die, misschien met de moed der wanhoop, proberen om geld te verdienen aan online nieuws. Deze week werden de eerste resultaten bekend van het experiment dat Rupert Murdoch, de Australische mediamagnaat, onderneemt met de grote Britse titels Times en Sunday Times. 

Begin juli zette hij deze titels achter een betaalhek. De gevolgen, zo blijkt nu, zijn dramatisch. In juli  hadden deze twee sites nog 1,6 miljoen unieke bezoekers, tegen 2,8 miljoen in mei. Het aantal getoonde pagina’s daalde van 29 miljoen tot 9 miljoen. Het aantal minuten dat bezoekers gemiddeld op de sites doorbracht, daalde van 7,6 tot 4. Times-lezers vluchtten massaal naar elders. Omzetcijfers zijn nog niet bekend geworden, maar inmiddels roeren ook de online adverteerders zich. Zij maken zich grote zorgen over het dalend bereik van de titels. 

Uit journalistieke hoek is weinig oppositie vernomen tegen de stappen van Murdoch. Dat vind ik verbazend. Journalisten willen graag zoveel mogelijk mensen bereiken; dat zit in de aard van het journalistieke beestje. Het moet de betreffende redacties toch pijn doen dat zoveel minder mensen kennis nemen van hun journalistieke arbeid?

KPMG publiceerde vorige maand een onderzoek waaruit blijkt dat 81 procent van de bezoekers zijn heil elders gaat zoeken zodra een nieuwssite achter de kassa verdwijnt. Zelfs als alle uitgevers tegelijk zouden besluiten om hun nieuws achter een betaalhek te plaatsen (een maatregel die waarschijnlijk de mededingingsautoriteiten de wenkbrauwen zou doen fronsen) is het ondoenlijk om alle hoeken en gaten van het internet dicht te stoppen. 

Wat niet wegneemt dat het probleem van  dalende uitgeversomzetten reëel is. Wat ik mis bij de uitgevers is de durf om daadwerkelijk vernieuwende maatregelen te nemen. Een groot deel, tot 70 procent, van de kosten van het maken van een krant zit in druk en distributie. Het versjouwen van atomen (de krant) is een stuk duurder dan het versturen van elektronen langs een kabeltje (een digitale versie, bijvoorbeeld een ereader). Als ik uitgever was, wist ik het wel: fors investeren in die nieuwe technieken.

 

Justitie, handen af van de vrijheid van het woord

 

Justitie, handen af van de vrijheid van het woord
Een nieuw hoofdstuk kan worden opengeslagen in het boek van een betuttelende, zelfs bemoeizuchtige overheid. Het ministerie van Justitie is lekker bezig. Eerst baarde demissionair minister Hirsch Ballin al opzien met zijn voorstel voor een nieuwe wet om computercriminaliteit te bestrijden. Belangrijk onderdeel van die wet is dat het Openbaar Ministerie (de overheid dus) zonder tussenkomst van de rechter websites uit de lucht kan halen.
Justitie heeft kennelijk al een soort voorschotje genomen op deze wet. De Koninklijke Bibliotheek is namelijk bezig om alle krantenarchieven uit de Nederlandse persgeschiedenis digitaal toegankelijk te maken. Een loffelijk streven, omdat het archief veel toegankelijker wordt en dus historisch onderzoek veel gemakkelijker zal maken. Maar het departement van Hirsch Ballin heeft de KB gewaarschuwd om NSB- en andere nazi-getinte publicaties uit de Tweede Wereldoorlog (zoals Volk en Vaderland en Storm) uit de archieven te houden. Het ministerie zegt dat  een ijverige officier van justitie de KB zou kunnen aanklagen wegens het verspreiden van strafbare uitingen. De KB beraadt zich op dit moment over wat haar te doen staat. Deze maand belegt ze een bijeenkomst met een aantal experts om mogelijke vervolgstappen te onderzoeken.
Op het media-weblog Rethinking Media stelt projectmanager Edwin Klijn van de KB dat het betwiste materiaal ‘in principe’ beschikbaar zal worden gesteld. De KB zal haar besluit mede laten afhangen, stelt Klijn, van het ‘draagvlak’ dat onder deze experts wordt gemeten. Hij voegt eraan toe dat de Koninklijke Bibliotheek  zo compleet mogelijk wil zijn. ‘We willen geen inhoudelijk oordeel geven.’
Mein Kampf, het boek waarin Hitler probeerde zijn gedachtengoed uiteen te zetten, is in Nederland nog steeds verboden. Zo’n verbod is langzamerhand een anachronisme geworden, in een tijd waarin elektronische verspreiding van wat voor materiaal dan ook kinderspel is geworden (en het soms ook is!). Het betreffende wetsartikel (137e, Wetboek van Strafrecht) staat overigens de publicatie van overigens materiaal dat aanzet tot haat wel toe voor ‘zakelijke doeleinden’. Dat lijkt me tevens de  uitweg voor de KB, wiens motieven overwegend wetenschappelijk zijn.
Los van deze praktische overweging zijn er twee principiële bezwaren aan te voeren tegen de waarschuwing van het ministerie van Justitie. Het is in Nederland gebruikelijk dat de rechterlijke macht alleen achteraf toetst of een publicatie al dan niet rechtmatig is. Daarvoor is een hele goede reden: toetsing vooraf, inclusief een eventueel verbod, riekt erg naar censuur. Justitie heeft kennelijk een signaal willen afgeven, maar het is een sein dat heel goed als een dreigement opgevat kan worden. Niet handig.
Het tweede principiële bezwaar is dat het moeilijk is een grens te trekken van wat wel en niet strafbaar is, en dat deze grens bovendien continu verschuift. Het antisemitisme van Hitler was vijftig jaar eerder gemeengoed in Nederland, vooral in confessionele kringen. Mogen we nog kennis nemen van de geschriften waarin slavernij wordt vergoelijkt met een verwijzing naar het minderwaardige karakter van de zwarte medemens?  Frank van Vree stelt in de Groene Amsterdammer de terechte vraag of straks ‘alle geschriften met nú strafbare opvattingen’ moeten worden geweerd.
Het is raden naar de motieven van de minister. De vrijheid van meningsuiting is onder Hirsch Ballin nog niet echt in gevaar gekomen. Maar zijn gedrag past wel in het patroon van iemand die dit grondrecht eerder een lastig verschijnsel vindt dan een heilig principe waarvoor gestreden moet worden.

Een nieuw hoofdstuk kan worden opengeslagen in het boek van een betuttelende, zelfs bemoeizuchtige overheid. Het ministerie van Justitie is lekker bezig. Eerst baarde demissionair minister Hirsch Ballin al opzien met zijn voorstel voor een nieuwe wet om computercriminaliteit te bestrijden. Belangrijk onderdeel van die wet is dat het Openbaar Ministerie (de overheid dus) zonder tussenkomst van de rechter websites uit de lucht kan halen.

Justitie heeft kennelijk al een soort voorschotje genomen op deze wet. De Koninklijke Bibliotheek is namelijk bezig om alle krantenarchieven uit de Nederlandse persgeschiedenis digitaal toegankelijk te maken. Een loffelijk streven, omdat het archief veel toegankelijker wordt en dus historisch onderzoek veel gemakkelijker zal maken. Maar het departement van Hirsch Ballin heeft de KB gewaarschuwd om NSB- en andere nazi-getinte publicaties uit de Tweede Wereldoorlog (zoals Volk en Vaderland en Storm) uit de archieven te houden. Het ministerie zegt dat  een ijverige officier van justitie de KB zou kunnen aanklagen wegens het verspreiden van strafbare uitingen. De KB beraadt zich op dit moment over wat haar te doen staat. Deze maand belegt ze een bijeenkomst met een aantal experts om mogelijke vervolgstappen te onderzoeken.

Op het media-weblog Rethinking Media stelt projectmanager Edwin Klijn van de KB dat het betwiste materiaal ‘in principe’ beschikbaar zal worden gesteld. De KB zal haar besluit mede laten afhangen, stelt Klijn, van het ‘draagvlak’ dat onder deze experts wordt gemeten. Hij voegt eraan toe dat de Koninklijke Bibliotheek  zo compleet mogelijk wil zijn. ‘We willen geen inhoudelijk oordeel geven.’

Mein Kampf, het boek waarin Hitler probeerde zijn gedachtengoed uiteen te zetten, is in Nederland nog steeds verboden. Zo’n verbod is langzamerhand een anachronisme geworden, in een tijd waarin elektronische verspreiding van wat voor materiaal dan ook kinderspel is geworden (en het soms ook is!). Het betreffende wetsartikel (137e, Wetboek van Strafrecht) staat overigens de publicatie van overigens materiaal dat aanzet tot haat wel toe voor ‘zakelijke doeleinden’. Dat lijkt me tevens de  uitweg voor de KB, wiens motieven overwegend wetenschappelijk zijn.

Los van deze praktische overweging zijn er twee principiële bezwaren aan te voeren tegen de waarschuwing van het ministerie van Justitie. Het is in Nederland gebruikelijk dat de rechterlijke macht alleen achteraf toetst of een publicatie al dan niet rechtmatig is. Daarvoor is een hele goede reden: toetsing vooraf, inclusief een eventueel verbod, riekt erg naar censuur. Justitie heeft kennelijk een signaal willen afgeven, maar het is een sein dat heel goed als een dreigement opgevat kan worden. Niet handig.

Het tweede principiële bezwaar is dat het moeilijk is een grens te trekken van wat wel en niet strafbaar is, en dat deze grens bovendien continu verschuift. Het antisemitisme van Hitler was vijftig jaar eerder gemeengoed in Nederland, vooral in confessionele kringen. Mogen we nog kennis nemen van de geschriften waarin slavernij wordt vergoelijkt met een verwijzing naar het minderwaardige karakter van de zwarte medemens?  Frank van Vree stelt in de Groene Amsterdammer de terechte vraag of straks ‘alle geschriften met nú strafbare opvattingen’ moeten worden geweerd.

Het is raden naar de motieven van de minister. De vrijheid van meningsuiting is onder Hirsch Ballin nog niet echt in gevaar gekomen. Maar zijn gedrag past wel in het patroon van iemand die dit grondrecht eerder een lastig verschijnsel vindt dan een heilig principe waarvoor gestreden moet worden.

 

 

Miljard bloemen op internet

Herbert Blankesteijn veegt de vloer aan met mijn observatie dat de vrijheid van internet wordt bedreigd door een drietal ontwikkelingen die naar mijn idee met elkaar samenhangen.

Allereerst noemt hij het een gotspe dat de vrijheid om muziek en games te downloaden een basisvoorwaarde is voor de creativiteit op internet. Of dat illegaal gebeurt of niet, doet naar mijn idee niet wezenlijk ter zake. Waar het om gaat is dat de vrije beschikking over bronmateriaal wel degelijk een basisvoorwaarde is voor het creëren van mashups. Internet had nooit zo snel zo groot kunnen worden (niet als fysieke infrastructuur, en evenmin als ‘concept’ in de hoofden en harten van zijn gebruikers) als deze vrijheid niet had bestaan. Muziek, teksten, animaties, filmpjes: dat er op het internet een miljard bloemen bloeien, is voor een groot deel te danken aan de tamelijk onbelemmerde uitwisseling van bits en bytes. Dat er in dit landschap ook veel onkruid welig tiert, is een ander verhaal.

Blankesteijn heeft gelijk als hij beweert dat er van alles en nog wat tot het wezen van internet wordt verklaard. Zoveel zielen, zoveel gedachten. Maar hij hanteert wel een heel benauwde definitie door internet te beperken tot ‘dat wat je overhoudt als de techniek zich aanpast aan de wet’ en de economische wetmatigheden hun loop hebben. Hij miskent daarmee het bijzondere karakter van de techniek van het internet, die voor een deel economische wetmatigheden op hun kop heeft gezet (sla er The Long Tail en Free nog maar eens op na), en voor een ander deel de wetgever dwingt om  bestaande wetten en regels, onder andere over privacy en copyright, nog eens goed tegen het licht te houden.

Het internet kan op veel manieren gedefinieerd worden; en een van die manieren is door te wijzen op het wezenlijk vrije karakter ervan. Blankesteijn suggereert een tegenspraak door te wijzen op een vroegere karakterisering van mij: dat het internet wordt gekenmerkt door de onderlinge verbanden zoals die gestalte krijgen in links. Ik begrijp niet hoe hij daarin een tegenstelling kan ontdekken – ik ben een vader, maar ook een zoon en een broer en een echtgenoot. Je kunt al die dingen tegelijk zijn.

In een wereld zonder netneutraliteit moeten nieuwkomers een extra barrière overwinnen – wie zich geen toegang kan veroorloven tot de snelweg, maar zich vanwege de kosten moet beperken tot binnenwegen, heeft bij voorbaat al een bijna onoverbrugbare achterstand. Zou een wereld zonder monopolisten als Google en Facebook een hel zijn? Nee, integendeel. Wie meer stukken van me heeft gelezen, weet dat ik veel kritiek op deze molochs heb. Maar waar het om draait is dat deze ondernemingen hun monopolie kunnen bestendigen als nu de spelregels zouden worden veranderd. En daarmee heb ik een groot probleem.

Vrijheid op internet in gevaar

Vrijheid op internet in gevaar
Hoe vrij is het internet eigenlijk? Op dit moment genieten gebruikers van het internet nog in grote lijnen van dezelfde mogelijkheden als altijd. Tieners mogen gekraakte games downloaden of mp3’tjes van het net plukken. Volwassenen boeken er hun vakantie of bestellen het nieuwste boek van Dan Brown. Dankzij die vrijheid is het web een bron van creativiteit en economische groei geworden.
Toch is het maar de vraag of deze speelruimte nog lang zo onbegrensd zal blijven. Overheden en grote bedrijven doen hun best om muren op te bouwen. Daarvoor voeren zij een hele reeks aan argumenten aan, die teruggebracht kunnen worden op twee fundamentele tegenstellingen. Overheden willen de ruimte verkleinen met het een beroep op de veiligheid. Het bedrijfsleven, vooral de creatieve industrie, wil de vrijheid inperken met een beroep op intellectueel eigendom en copyrights die geschonden worden. Onder dit debat ligt nog een andere vraag, die met name bij grote mediabedrijven en internetproviders een rol speelt: hoe kunnen we de consument meer laten betalen voor het gebruik van het internet?
Deze week werd bekend dat India, de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië bepaalde diensten van de smartphones  van Blackberry willen verbieden. Deze diensten maken gebruik van een geavanceerd systeem om verkeer over internet te versleutelen. De geheime diensten van deze landen vrezen dat ze niet in staat zullen zijn de codes te kraken die criminelen en terroristen gebruiken.
Een tweede voorbeeld komt uit eigen land, waar de stichting Brein, die opkomt voor de belangen van copyrighthouders (auteurs en componisten, ofwel de uitgevers en de muziekindustrie) heeft aangekondigd dat ze mogelijk aangifte gaat doen tegen mensen die software en muziek downloaden van het internet.  Brein had geëist dat een aantal internetproviders de toegang zouden afsluiten tot populaire download-sites zoals Pirate Bay. Zij weigerden dat, deels omdat zij dit in strijd achtten met hun fundamentele taak: toegang verschaffen tot internet. Het behoort niet tot de taak van providers om controle uit te oefenen op de inhoud van de websites. De rechter gaf hun gelijk; waarop Brein aankondigde dat het mogelijk zijn pijlen zou gaan richten op individuele downloaders.
En dan is er nog de lobby in Washington, waar telefoon- en kabelmaatschappijen een lobby voeren om het internet opnieuw in te richten. Zij pleiten voor de bouw van een twee-sporensysteem: een boemellijntje waar het gebruik van internet relatief goedkoop zou blijven, en een hoge-snelheidslijn waar de gebruiker met enorme snelheden overheen zoeft. Voor dat privilege dient hij dan wel extra te betalen, natuurlijk. De beste manier, zeggen ondernemingen als Amazon en AT&T, om de belangen van de consument te beschermen.
Het wezen van het internet is zijn neutraliteit. Het net is een informatiedrager,  precies als papier. Zeer efficiënt en democratisch, dat wel, daarom is het juist zo populair geworden. Maar alleen in de meest ontaarde dictaturen wordt de informatieverspreiding op papier beknot. Zonder de fundamentele vrijheid die we op het web kennen zouden Youtube of Twitter niet zijn ontstaan, want al in de kiem gesmoord door een rechtszaak over patenten, copyrights, of gekeeld door een bemoeizuchtige overheid. Als ook maar een van de bedreigingen werkelijkheid wordt, zullen we geen nieuwe Googles, Facebooks of Amazons meer zien ontstaan.

Hoe vrij is het internet eigenlijk? Op dit moment genieten gebruikers van het internet nog in grote lijnen van dezelfde mogelijkheden als altijd. Tieners mogen gekraakte games downloaden of mp3’tjes van het net plukken. Volwassenen boeken er hun vakantie of bestellen het nieuwste boek van Dan Brown. Dankzij die vrijheid is het web een bron van creativiteit en economische groei geworden.

Toch is het maar de vraag of deze speelruimte nog lang zo onbegrensd zal blijven. Overheden en grote bedrijven doen hun best om muren op te bouwen. Daarvoor voeren zij een hele reeks aan argumenten aan, die teruggebracht kunnen worden op twee fundamentele tegenstellingen. Overheden willen de ruimte verkleinen met het een beroep op de veiligheid. Het bedrijfsleven, vooral de creatieve industrie, wil de vrijheid inperken met een beroep op intellectueel eigendom en copyrights die geschonden worden. Onder dit debat ligt nog een andere vraag, die met name bij grote mediabedrijven en internetproviders een rol speelt: hoe kunnen we de consument meer laten betalen voor het gebruik van het internet?

Deze week werd bekend dat India, de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië bepaalde diensten van de smartphones  van Blackberry willen verbieden. Deze diensten maken gebruik van een geavanceerd systeem om verkeer over internet te versleutelen. De geheime diensten van deze landen vrezen dat ze niet in staat zullen zijn de codes te kraken die criminelen en terroristen gebruiken.

Een tweede voorbeeld komt uit eigen land, waar de stichting Brein, die opkomt voor de belangen van copyrighthouders (auteurs en componisten, ofwel de uitgevers en de muziekindustrie) heeft aangekondigd dat ze mogelijk aangifte gaat doen tegen mensen die software en muziek downloaden van het internet.  Brein had geëist dat een aantal internetproviders de toegang zouden afsluiten tot populaire download-sites zoals Pirate Bay. Zij weigerden dat, deels omdat zij dit in strijd achtten met hun fundamentele taak: toegang verschaffen tot internet. Het behoort niet tot de taak van providers om controle uit te oefenen op de inhoud van de websites. De rechter gaf hun gelijk; waarop Brein aankondigde dat het mogelijk zijn pijlen zou gaan richten op individuele downloaders.

En dan is er nog de lobby in Washington, waar telefoon- en kabelmaatschappijen een lobby voeren om het internet opnieuw in te richten. Zij pleiten voor de bouw van een twee-sporensysteem: een boemellijntje waar het gebruik van internet relatief goedkoop zou blijven, en een hoge-snelheidslijn waar de gebruiker met enorme snelheden overheen zoeft. Voor dat privilege dient hij dan wel extra te betalen, natuurlijk. De beste manier, zeggen ondernemingen als Amazon en AT&T, om de belangen van de consument te beschermen.

Het wezen van het internet is zijn neutraliteit. Het net is een informatiedrager,  precies als papier. Zeer efficiënt en democratisch, dat wel, daarom is het juist zo populair geworden. Maar alleen in de meest ontaarde dictaturen wordt de informatieverspreiding op papier beknot. Zonder de fundamentele vrijheid die we op het web kennen zouden Youtube of Twitter niet zijn ontstaan, want al in de kiem gesmoord door een rechtszaak over patenten, copyrights, of gekeeld door een bemoeizuchtige overheid. Als ook maar een van de bedreigingen werkelijkheid wordt, zullen we geen nieuwe Googles, Facebooks of Amazons meer zien ontstaan.