Beste Philippe,

maandag is je eerste werkdag als hoofdredacteur van de Volkskrant. Philippe Remarque is de baas. Het zal je niet in de koude kleren gaan zitten: van de vrijheid van het correspondentschap in de Verenigde Staten naar het keurslijf van redactievergaderingen, uitgeversoverleg en personeelsbeleid. Tussen de bedrijven door moet je ook nog tijd vrijmaken voor het keren van de crisis die de kranten, ook de Volkskrant, bedreigt. De crisis van teruglopende lezersaantallen en verminderende inkomsten.

Ik ben benieuwd welke lessen over de strategische kanten van het hoofdredacteurschap je hebt geleerd in de VS. Een betere vraag: óf je er lessen hebt geleerd. Want ook de Amerikaanse kranten zijn er nog niet in geslaagd om het tij te keren. Zelfs de New York Times, een paar jaar geleden nog het toonbeeld van innovatie, grijpt terug naar 2001, naar het mislukte businessmodel van het plaatsen van een betaalmuur rondom delen van zijn website. Ter illustratie: in Engeland stelde tycoon Rupert Murdoch vorige maand registratie verplicht om artikelen op de site van de Times te kunnen lezen. In deze eerste maand is het bezoek met 40 procent gedaald. Als hij zo doorgaat, is hij goed op weg om van de Times een journalistiek en commercieel irrelevante titel te maken, in ieder geval online.

Die kant wil je niet niet op. Ik realiseer me dat je in een lastige spagaat zit. Innovatie is noodzakelijk, maar hoe doe je dat in een tijd dat de inkomsten uit oude media teruglopen, terwijl vernieuwing allerminst garantie biedt op commercieel succes? Hoe rechtvaardig je dat tegenover een wantrouwende redactie en een eigenaar die rendement op zijn investering eist? Toch heb je naar mijn idee geen keus. Innovatie vereist een lange adem en dus enig geduld. Misschien wel je allerbelangrijkste taak in de komende jaren gaat zijn: een breed draagvlak creëren voor innovatie. Uit eigen ervaring weet hoe conservatief krantenredacties zijn; maar in deze tijd, verzeker ik je, is conservatisme wel het laatste wat je kunt  kunt gebruiken.

In je zoektocht naar vernieuwing zul je ongetwijfeld op veel tegenstand stuiten. Mag ik je aanraden om het woensdag verschenen boek Crossmediale journalistiek en redactie van Arjan Dasselaar en Alexander Pleijter aan te schaffen? Het hoofdstukje ‘Veelgehoorde drogredenen tegen crossmedialiteit’ verschaft je voldoende munitie, denk ik, om een paar populaire maar verkeerde argumenten van je opponenten te ontzenuwen.

  • Ach, die internetzeepbel barst wel weer een keer. Tuurlijk. De stoommachine-zeepbel is ook gebarsten, net als die van de loodzetterij en de mechanische schrijfmachine. Wat niet wegneemt dat die zeepbellen een aantal ondernemingen flink rijk heeft gemaakt en een basis heeft gelegd voor hun voortdurende voortbestaan.
  • Moeten we niet doen, want bij de concurrent is het ook niet gelukt. Tjonge, hebben we zo weinig zelfvertrouwen dat we een stap niet durven zetten omdat de concurrent in het ravijn is gedonderd? Wij zijn slimmer, sneller en sterker; waar de concurrent mislukt, lukt onze poging.
  • Al die innovaties kleden de papieren krant uit! Philippe, leg je er maar bij neer. De papieren krant wordt sowieso uitgekleed, is het niet nu, dan wel over vijf jaar. Hoe mooi ook, dat nieuwe tabloid; het is een cosmetische ingreep die het uiteindelijke verval vertraagt maar niet stilzet. Als er dan toch gekannibaliseerd wordt, kunnen we dat maar beter zelf doen, dan hebben we er ten minste nog profijt van. Los daarvan: als je website populairder is dan je papieren krant, voorzie je blijkbaar in een behoefte. Dan is de uitdaging om die online populariteit te gelde te maken, niet om deze de nek om te draaien (wat Murdoch doet).
  • Moeten we niet doen, want we hebben het niet zelf bedacht. Mag ik je er even op wijzen dat de kranten om precies deze reden traditionele markten hebben verloren als de rubrieksadvertenties (aan Marktplaats), personeelsadvertenties (aan Monsterboard), reisadvertenties (aan Zoover) en ga zo maar door? Simpelweg omdat de uitgevers te beroerd en te lui waren om, toen het erop aankwam, tijdig de potentie van de nieuwe media te onderkennen.

Beste Philippe, in deze dagen bereiken je ongetwijfeld honderden van zulke, meestal goedbedoelde adviezen. Ik wens je de wijsheid toe om de onzin weg te gooien, het inzicht om de goede prioriteiten te stellen, en de kracht om te handelen naar je eigen ideeën.

Hartelijks!

Gezocht: gezond alternatief voor Facebook en Google

 

Gezocht: gezond alternatief voor Facebook en Google
Er zit iets fundamenteel fout in ons online gedrag. We brengen een steeds groter deel van onze tijd door op netwerksites als Facebook en Hyves en zonder Google zijn we ernstig onthand. Met alle getwitter en gechat en zucht naar informatie staan we er echter nauwelijks bij stil dat we ons met huid en haar overleveren aan ondernemingen wier enige doel het is om winst te maken. 
Even een paar kleine statistieken. Facebook trekt inmiddels in de VS al meer bezoek dan Google, jarenlang de onbetwiste nummer een.  Het bedrijf heeft wereldwijd inmiddels 400 miljoen ingeschreven gebruikers; het kan daarmee bogen op een groter ‘bevolksingsaantal’ dan alle andere landen op China en India na. Een op de acht stellen in de VS heeft elkaar online, via sociale media, ontmoet.
Internetpubliciste Karin Spaink noemt de sociale media in een recente blogpost ‘een nieuw maatschappelijk middenveld’. Sociale media  spelen een centrale rol in het maatschappelijk debat, omdat ze per definitie worden gevuld door deelnemers aan dat debat. Spaink verhaalt hoe Facebook eind 2008 honderden foto’s verwijderde van vrouwen die borstvoeding gaven. Logisch, vanuit het perspectief van een puur commercieel redenerende onderneming: die wil een zo aantrekkelijk mogelijke omgeving creëren voor adverteerders. Facebook is een Amerikaans bedrijf, en opereert vanuit een samenleving die in een flink aantal opzichten behoorlijk veel preutser is dan wij gewend zijn. Maar zij stelt wel de terechte vraag wat onze grondwettelijke rechten op de vrije meningsuiting waard zijn als ze worden ingeperkt door commerciële overwegingen.
Sommige internetdenkers voeren deze redenering veel verder door. Zij stellen dat we voor onze sociale contacten in veel te hoge mate afhankelijk zijn geworden van moderne internettechnieken. Nicholas Carr schreef in een beroemd geworden artikel in de Atlantic Monthly dat ‘Google dom maakt’ – we kunnen het niet langer opbrengen om ons een uur of langer te concentreren op een tekst. Onze neurale paden worden door een overmatig gebruik van moderne informatietechnologie (het internet) verlegd en ingekort, en we kunnen het niet meer opbrengen om zelfstandig te denken. Die klacht doet een beetje denken aan wat Socrates 2500 jaar geleden al zei: het schrift, zei de oude wijsgeer tegen Phaedros, maakt mensen dom, omdat ze erop gaan vertrouwen en niet langer hun geheugen oefenen.
Natuurlijk zijn we afhankelijk geworden van internet, maar niet in meer of mindere mate dan we afhankelijk zijn van elektriciteit, stromend water en het riool. Zeer dus. Maar op die manier kweekt elke nieuwe technologie die op grote schaal wordt omarmd zijn eigen afhankelijkheid. Dat is het kenmerk van vooruitgang.
Zorgwekkender misschien is een ander type afhankelijkheid, waarover de Universiteit van Maryland in april van dit jaar een onderzoek publiceerde. De onderzoekers vroegen 200 studenten een etmaal lang niet te sms’en, twitteren of anderszins contacten te onderhouden via de sociale media. ‘In hun wereld betekent het leven zonder media feitelijk het leven zonder familie of vrienden’, aldus een van de onderzoekers. De studenten beschreven onthoudingsverschijnselen als angst, onbehagen en nervositeit.
Maar zelfs deze afhankelijkheid kan gerelativeerd worden met de opmerking dat we dezelfde emoties voelen als we geen gas, water en licht meer hebben. Sociale media en de technieken die deze mogelijk maken zijn simpelweg verworvenheden van de moderne tijd. Volgens mij heeft Karin Spaink precies de vinger op de zere plek gelegd. Het werkelijke probleem is dat op internet een paar ondernemingen feitelijk de dienst uitmaken en deze dus te veel macht krijgen. Stel dat Facebook of Google morgen omvallen, of besluiten ineens veel geld te vragen voor hun diensten; zo’n stap zou een enorme psychologische en economische klap zijn voor veel mensen.
En waar internet op andere terreinen een arena van overvloed is, hebben Facebook en Google niet veel te duchten van stevige concurrentie. Ze omspannen de wereld en genieten marktaandelen van tegen de 100 procent. Echte alternatieven zijn er niet. Het is hoog tijd dat die er komen. Feitelijk zijn de diensten die zij aanbieden nutsvoorzieningen geworden. Van oudsher zijn nutsvoorzieningen in handen van de overheid. Tegenwoordig zijn ze, in Nederland ten minste, grotendeels geprivatiseerd. De overheid zorgt dan wel, via de Nationale Mededingingsautoriteit NMA, voor een voldoende open markt waarin concurrentie een kans krijgt.
We hoeven voor de oplossing van ons afhankelijkheidsprobleem niet direct naar de overheid te kijken. Ik zie meer in open source. Zoals het besturingssysteem Linux inmiddels een behoorlijke doorn in de zij van Microsoft is, moet het vanuit de open-source gemeenschap toch ook mogelijk zijn om Google en Facebook-alternatieven op te zetten? Al is het maar uit een oogpunt van geestelijke volksgezondheid.

Er zit iets fundamenteel fout in ons online gedrag. We brengen een steeds groter deel van onze tijd door op netwerksites als Facebook en Hyves en zonder Google zijn we ernstig onthand. Met alle getwitter en gechat en zucht naar informatie staan we er echter nauwelijks bij stil dat we ons met huid en haar overleveren aan ondernemingen wier enige doel het is om winst te maken. 

Even een paar kleine statistieken. Facebook trekt inmiddels in de VS al meer bezoek dan Google, jarenlang de onbetwiste nummer een.  Het bedrijf heeft wereldwijd inmiddels 400 miljoen ingeschreven gebruikers; het kan daarmee bogen op een groter ‘bevolksingsaantal’ dan alle andere landen op China en India na. Een op de acht stellen in de VS heeft elkaar online, via sociale media, ontmoet.

Internetpubliciste Karin Spaink noemt de sociale media in een recente blogpost ‘een nieuw maatschappelijk middenveld’. Sociale media  spelen een centrale rol in het maatschappelijk debat, omdat ze per definitie worden gevuld door deelnemers aan dat debat. Spaink verhaalt hoe Facebook eind 2008 honderden foto’s verwijderde van vrouwen die borstvoeding gaven. Logisch, vanuit het perspectief van een puur commercieel redenerende onderneming: die wil een zo aantrekkelijk mogelijke omgeving creëren voor adverteerders. Facebook is een Amerikaans bedrijf, en opereert vanuit een samenleving die in een flink aantal opzichten behoorlijk veel preutser is dan wij gewend zijn. Maar zij stelt wel de terechte vraag wat onze grondwettelijke rechten op de vrije meningsuiting waard zijn als ze worden ingeperkt door commerciële overwegingen.

Sommige internetdenkers voeren deze redenering veel verder door. Zij stellen dat we voor onze sociale contacten in veel te hoge mate afhankelijk zijn geworden van moderne internettechnieken. Nicholas Carr schreef in een beroemd geworden artikel in de Atlantic Monthly dat ‘Google dom maakt’ – we kunnen het niet langer opbrengen om ons een uur of langer te concentreren op een tekst. Onze neurale paden worden door een overmatig gebruik van moderne informatietechnologie (het internet) verlegd en ingekort, en we kunnen het niet meer opbrengen om zelfstandig te denken. Die klacht doet een beetje denken aan wat Socrates 2500 jaar geleden al zei: het schrift, zei de oude wijsgeer tegen Phaedros, maakt mensen dom, omdat ze erop gaan vertrouwen en niet langer hun geheugen oefenen.

Natuurlijk zijn we afhankelijk geworden van internet, maar niet in meer of mindere mate dan we afhankelijk zijn van elektriciteit, stromend water en het riool. Zeer dus. Maar op die manier kweekt elke nieuwe technologie die op grote schaal wordt omarmd zijn eigen afhankelijkheid. Dat is het kenmerk van vooruitgang.

Zorgwekkender misschien is een ander type afhankelijkheid, waarover de Universiteit van Maryland in april van dit jaar een onderzoek publiceerde. De onderzoekers vroegen 200 studenten een etmaal lang niet te sms’en, twitteren of anderszins contacten te onderhouden via de sociale media. ‘In hun wereld betekent het leven zonder media feitelijk het leven zonder familie of vrienden’, aldus een van de onderzoekers. De studenten beschreven onthoudingsverschijnselen als angst, onbehagen en nervositeit.

Maar zelfs deze afhankelijkheid kan gerelativeerd worden met de opmerking dat we dezelfde emoties voelen als we geen gas, water en licht meer hebben. Sociale media en de technieken die deze mogelijk maken zijn simpelweg verworvenheden van de moderne tijd. Volgens mij heeft Karin Spaink precies de vinger op de zere plek gelegd. Het werkelijke probleem is dat op internet een paar ondernemingen feitelijk de dienst uitmaken en deze dus te veel macht krijgen. Stel dat Facebook of Google morgen omvallen, of besluiten ineens veel geld te vragen voor hun diensten; zo’n stap zou een enorme psychologische en economische klap zijn voor veel mensen.

En waar internet op andere terreinen een arena van overvloed is, hebben Facebook en Google niet veel te duchten van stevige concurrentie. Ze omspannen de wereld en genieten marktaandelen van tegen de 100 procent. Echte alternatieven zijn er niet. Het is hoog tijd dat die er komen. Feitelijk zijn de diensten die zij aanbieden nutsvoorzieningen geworden. Van oudsher zijn nutsvoorzieningen in handen van de overheid. Tegenwoordig zijn ze, in Nederland ten minste, grotendeels geprivatiseerd. De overheid zorgt dan wel, via de Nationale Mededingingsautoriteit NMA, voor een voldoende open markt waarin concurrentie een kans krijgt.

We hoeven voor de oplossing van ons afhankelijkheidsprobleem niet direct naar de overheid te kijken. Ik zie meer in open source. Zoals het besturingssysteem Linux inmiddels een behoorlijke doorn in de zij van Microsoft is, moet het vanuit de open-source gemeenschap toch ook mogelijk zijn om Google en Facebook-alternatieven op te zetten? Al is het maar uit een oogpunt van geestelijke volksgezondheid.

 

Seks, het koningshuis en ander vertier

Tien, elf jaar geleden hadden we op de redactie van de Volkskrant een discussie over onze journalistieke aanpak. We moesten minder ‘institutioneel’ nieuws gaan brengen: de redactie diende haar bronnen buiten de grote instellingen te zoeken waar de ambtenaren en de politici de baas zijn. In plaats daarvan moesten we meer de straat op om de ervaring van de gewone burger te delen en daarvan kond te doen.

Prima uitgangspunt, waarin ik me van harte kon vinden: weg van de Haagse werkelijkheid, het nieuws ligt langs de weg. Ik zag maar een bezwaar. Ik was indertijd correspondent  in Brussel, met als belangrijkste aandachtsgebied de Europese Unie en de NAVO. Ik herinner me dat ik dacht dat we de post Brussel beter konden opheffen; als er ergens een correspondentschap afhankelijk is van institutioneel nieuws, dan is het dat wel. EU en NAVO – dat zijn vader en moeder aller instituten.

De mooiste journalistiek is ooggetuigenjournalistiek, dichtbij de mensen. Een verslag van een gebeurtenis waar je zelf bij bent geweest, een demonstratie, een opstoot, een oorlog, een reportage vanaf de vloer van het verpleeghuis: het is misschien niet altijd leuk nieuws, maar journalistiek gezien wel dankbaar werk. Het is bevredigend, omdat het belangrijk is om de wereld te vertellen wat je ziet. Het wordt ook veel gelezen; en elke journalist wil graag gelezen worden. Journalistieke en commerciële motieven komen zo mooi bij elkaar. Hoe meer je wordt gelezen, hoe aantrekkelijker je immers bent voor adverteerders.

In een later stadium werd ik voor de Volkskrant verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de website. Je ziet daar meteen het effect van je journalistieke keuzes. Dat is mooi, want op de site worden je  veronderstellingen onmiddellijk bevestigd: nieuws uit Brussel en Den Haag wordt relatief weinig aangeklikt, nieuws over rampen en rellen doet het altijd goed. De verleiding wordt groot om je journalistieke prioriteiten te richten op seks, het koningshuis en ander soortgelijk vertier. Daar wordt het meest op geklikt. 

Maar: op het moment dat je toegeeft aan die verleiding, verzaak je je journalistieke plicht. En dat toont naar mijn idee het misverstand aan in die discussie over de institutionele journalistiek. Twee impliciete uitgangspunten kloppen namelijk niet. Het eerste is dat ooggetuigenjournalistiek niet alleen de mooiste, maar ook de beste journalistiek is. Het tweede is dat deze verslaggeving van de straat ook het beste is voor de democratie, omdat deze de mening van het volk weerspiegelt en verwoordt.

De beste journalistiek is niet per se de mooie reportage over het lot van geitenboeren in Brabant of de PVV stemmende bijstandsmoeder in de Schilderswijk. Goede journalistiek is ook de analyse over de Europese grondwet of de Frans-Duitse samenwerking in Europa. Wat goed is, beter of best, is uiteindelijk subjectief en niet wezenlijk van belang voor de vraag waarop de redactie van een kwaliteitsmedium zich op moet richten. Het zijn simpelweg twee verschillende soorten journalistiek, die allebei een prominente plaats verdienen in het repertoire.

Journalistiek heeft ook een rol te vervullen in het onderhoud van de democratie, meent ten minste de OESO (alweer een instituut, ditmaal eentje die waakt over de economische ontwikkeling in Europa). Deze club waarschuwt in een vorige week uitgebracht rapport voor de verwatering van de democratische rol, omdat de uitgeverijen in economisch zwaar weer zitten. Wat een onzin. Ik ben bereid om aan te nemen dat journalisten inderdaad een essentiële rol vervullen in de democratie, al is het alleen maar om af en toe te schrijven over impopulaire onderwerpen als EU en NAVO. Maar hebben journalisten daarvoor een klassieke uitgeverij nodig met zijn dure overhead en distributiesystemen?

Tuurlijk niet. Het mooie van internet en nieuwe gadgets als de Ipad en de e-readers is dat zij de kosten van druk en distributie tot bijna nul reduceren. Mijn voorspelling is dat journalisten op eigen houtje nieuwe verdienmodellen weten aan te boren – ja, ook de in Brussel gezetelde specialisten in EU en NAVO. De mensen die de papieren krant aan de kant hebben geschoven, hebben niet minder behoefte aan kwalitatief goede informatie; ze wensen zich alleen niet meer te binden aan een bron die op een vastgesteld en onwrikbaar tijdstip een snapshot maakt van het nieuws en dit presenteert als de wereld alweer zes uur verder is. Deze mensen surfen over het web en willen af en toe best een goed geschreven verhaal over een log onderwerp tot zich nemen. Deze lezer heeft behoefte aan kwaliteit, en hij is zelfs bereid om ervoor te betalen.

Nieuws met een vleugje seks of een prinselijke escapade; ach dat vinden we overal wel. Daarop is lastig een verdienmodel te plakken. De doorwrochte analyse is zeldzaam, dus waardevol. Daarvoor wil ik wel betalen.

 

 

Onderwijzen… ik vind het geweldig

Ben deze weken fulltime in Groningen om masterstudenten journalistiek te onderwijzen in Groningen. Ik vind het helemaal geweldig. De eerste helft van juni maakten ze een serieuze nieuwssite a la Volkskrant en nu.nl. Deze laatste week zijn ze bezig met een populairdere variant.

Onvoorstelbaar, de inzet, de leergierigheid en het enthousiasme van deze mensen. Als dit de toekomst van de journalistiek in Nederland is, zie ik het zonnig in. Mag ik je vragen een kijkje te nemen en vooral veel reacties achter te laten?

Politici in je netwerk

Het is volbracht. Veel kiezers zullen blij zijn dat ze niet meer dagelijks worden lastiggevallen door politici die naar hun stem hengelen, en dat het op de televisie even over wat anders gaat dan hypotheekrenteaftrek en aow-leeftijd. De Tweede Kamer trekt zich  terug op het Binnenhof, waar de nieuw gekozen leden doen waar we ze voor inhuren: besluiten nemen in het belang van land en partij.

Het electoraat, althans een fors deel ervan, kan zich weer fulltime gaan wijden aan de favoriete tijdsbesteding: kankeren op de politici die niet luisteren, ons koeien met gouden horens beloven maar uiteindelijk niks leveren. Dat kankeren, zo wordt wel gezegd, is een symptoom van een kloof die zou bestaan tussen burgers en bestuur. Het wantrouwen tegenover politici is immens, want de Haagse heren zouden er alleen maar op uit zijn de eigen zakken te vullen.

Dat moet anders kunnen. Er is een moderner vorm van landsbestuur denkbaar. In de managementtheorie zijn organisatiekosten een bekend begrip. Als het erg duur is (in tijd of geld) om je te verenigen in een groep met gelijkgezinden, dan zal zo’n groep moeizaam of helemaal niet tot stand komen. De kans is ook groter dat zo’n vereniging van, laten we zeggen, kritische PvdA-stemmers sneller uit elkaar valt.

Een belangrijk effect van de technologische vernieuwing van het internet is dat de kosten van organisatie snel zijn gedaald. Het kost niks om een Facebook-account aan te maken of je op LinkedIn in te schrijven. Deze websites faciliteren vervolgens het vinden van mensen met dezelfde belangstelling of achtergrond: collega’s, oud-studiegenoten, en mensen die jouw bijzondere hobby of politieke belangstelling delen. De organisatiekosten dalen dus naar nul, en dit is precies de reden waarom we nu van een ‘netwerksamenleving’ kunnen spreken.

De politiek zou van die netwerksamenleving ook buiten campagnetijd veel meer gebruik moeten maken. Natuurlijk hebben we de afgelopen weken een exponentiële toename gezien van het aantal twitterende politici; sommigen (Femke Halsema!) weten heel goed gebruik te maken van dit medium. Maar het risico is ook groot dat het leeuwendeel hun Twitteraccount pas weer gaan aanraken op het moment dat ze herkozen moeten worden.

En het is precies dit gedrag dat het wantrouwen van de burgers tegen de politici in de hand werkt. Politici zouden de nieuwe netwerken veel meer moeten gebruiken om continu in contact te staan met het electoraat. Het is voor hen een heel goedkope manier om daar te komen waar hun kiezers ook zijn. Zo’n continu contact verhoogt hun geloofwaardigheid. De conversatie tussen politicus en burgers beperkt zich niet tot de campagnetijd maar loopt constant door.

Vergelijk het met de collectant voor Jantje Beton die je tegenkomt in de stad. Als het je niet lukt om hem te ontwijken, sta je in arren moede een paar duiten af – niet zozeer omdat zijn goede doel je nou zo ontzettend na aan het hart ligt, maar om hem en jezelf een goed gevoel te geven. Dat is prettig voor Jantje Beton, maar nog veel prettiger is het natuurlijk om te beschikken over een onuitputtelijke serie trouwe donateurs, die ze via online interactie op alle virtuele sociale netwerken aan zich weet te binden.

Op dezelfde manier zouden veel meer politici moeten werken aan een continue verwantschap met hun kiezers. Moderne techniek maakt dat niet alleen mogelijk, maar ook steeds meer noodzakelijk – kiezers verwachten het, en zodra één Tweede-Kamerlid succes boekt, zullen er snel meer komen. Het zou mooi zijn als deze zojuist afgesloten campagne niet het eindpunt, maar de start is van een nieuwe relatie tussen kiezers en gekozenen.

 

 

Israël wint met atomen, verliest met elektronen

Waar Israël de strijd verliest, is niet in de internationale wateren voor de kust van Gaza, noch in het zand van de Sinaï of de rotsen van de Golan. Het is in de kolommen van de kranten en op de elektronische snelweg van het internet. Het land geeft vele miljarden dollars uit om zichzelf te beschermen; niet alleen aan militaire middelen, maar ook aan dure pr-adviseurs en complete communicatie-afdelingen. Zijn tegenstanders echter zijn gewapend met niet veel meer dan een mobiele telefoon en een internetabonnement. Zij hoeven bijna geen dollar uit te geven om het gevecht om de publieke gunst te winnen.

Dat komt omdat de organisatie achter het internationale konvooi dat goederen naar Gaza wilde vervoeren en dat zo bruut werd tegengehouden door de Israëlische marine, slim gebruik maakte van nieuwe media. Free Gaza had de slag om de publiciteit al had gewonnen voordat de Israëli’s zelfs maar in de gaten hadden dat-ie ook dáár gevoerd diende te worden. De Turkse televisie plaatste een paar camera’s aan boord en hoefde verder niets anders te doen dan de beelden doorpompen op een website. Daar werden ze opgepikt door talloze andere websites, zodat de organisatoren een bereik hadden dat dat van de Turkse televisie verre oversteeg. Ze hoefden er verder praktisch niks voor te doen – en de aanval had nog niet eens plaatsgevonden.

En wat gebeurt er op het moment dat de militairen aan boord komen? Geen actievoerder gaat meer op pad zonder zijn mobiel. Met de meeste mobieltjes kun je prima foto’s nemen, en zelfs filmpjes maken. Meestal van belabberde kwaliteit, maar toch. Waar het om gaat is dat het publiek die belabberde kwaliteit voor lief neemt op het moment dat er iets bijzonders te zien is. Of het nu gaat om de dood van een Iraans meisje in de straten van Teheran, of de geseling van een Pakistaanse vrouw door Taliban – het is nieuws en als dat bijzonder genoeg is, verspreidt zich dat razendsnel.

Elke actievoerder handelt bovendien niet alleen namens zichzelf – hij neemt een complete achterban mee in de vorm van zijn sociale netwerken die hij online onderhoudt. Op Facebook heeft hij misschien wel vijfhonderd vrienden, en op Twitter wellicht evenveel volgers. Dus wat doet-ie? Hij schiet een plaatje van een Israëlische soldaat die zijn revolver richt op een naar het lijkt ongewapende medepassagier. Op het volgende plaatje ligt de passagier op het dek met een gat in zijn hoofd. De actievoerder zet de foto’s vervolgens op Facebook en Twitter, de duizend leden van zijn netwerk pikken het op, herpubliceren het en zo bereikt het nieuws van de Israëlische actie in een mum van tijd miljoenen mensen.

De technologische vernieuwing is de komst van de mobiele telefoons met camera en internetverbinding. De sociale vernieuwing is de opkomst van online netwerken. Als die twee gecombineerd worden ingezet, zoals in de pr-slag om het internationale konvooi, zet dat de traditionele machtsverhouding op zijn kop. Israël is en blijft fysiek sterker, dat is evident. In de wereld van de atomen winnen de Israëli’s. Maar in de wereld van de elektronen, de digitale informatie over wat er precies is voorgevallen, winnen vooralsnog de actievoerders.

En de grap is: Israël kan er niet zoveel aan doen. Want wat uiteindelijk het succes van een sociaal netwerk bepaalt, is de geloofwaardigheid. Natuurlijk kan elke Israëlische pr-functionaris ook een Twitteraccount nemen of op Facebook gaan. Zo’n account zit tegenwoordig in het standaard marketing-arsenaal van elk groot bedrijf of  instelling. Maar ze zijn daarin vaak opmerkelijk weinig succesvol, omdat hun inspanningen niet serieus worden genomen door de internetgemeenschap. Ze worden gezien voor propaganda – het zijn immers geen mensen van vlees en bloed die erachter zitten, maar functionarissen die een boodschap uiten die niet van henzelf is, maar van hun broodheer. En als een ding snel wordt doorgeprikt op internet, dan is het onwaarachtigheid.

Er zijn meer voorbeelden in de recente geschiedenis waarbij nieuwe media succesvolle oppositie tegen schijnbaar ongenaakbare machthebbers faciliteerden. Met behulp van mobiele telefoons werden flashmobs georganiseerd tegen de Witrussische dictator Loekasjenko, die op een gegeven moment in opperste wanhoop alle zendmasten voor mobiele telefonie in de omgeving van Minsk uitschakelde. Geen maatregel die Loekasjenko’s positie verstevigd zal hebben; de bestrijding wordt dan erger dan de kwaal.

De conclusie die ik hieraan verbindt, is een optimistische. Wil je de strijd om de publieke opinie winnen, dan volstaat propaganda niet veel langer meer. Je zult een waarachtige conversatie moeten aangaan over je drijfveren en je acties. Je zult echte verantwoording moeten afleggen, ook als je een fout hebt gemaakt. Doe je dat niet, dan zul je onherroepelijk je steun verliezen, totdat je alleen overblijft.